Natasja Barské-Gelling
Na een echtscheiding hebben ouders in principe recht op een goede verdeling van de zorgtaken met betrekking tot hun kinderen. Over het algemeen slagen ouders er in om in onderling overleg te komen tot een zorgregeling.
Natasja Barské-Gelling
Na een echtscheiding hebben ouders in principe recht op een goede verdeling van de zorgtaken met betrekking tot hun kinderen. Over het algemeen slagen ouders er in om in onderling overleg te komen tot een zorgregeling.
Na een echtscheiding hebben ouders in principe recht op een goede verdeling van de zorgtaken met betrekking tot hun kinderen. Over het algemeen slagen ouders er in om in onderling overleg te komen tot een zorgregeling. Mochten ouders hierin geen overeenstemming kunnen bereiken, dan kan de rechter worden verzocht een zorgregeling vast te stellen. Kinderen van twaalf jaar en ouder worden door de rechter in de gelegenheid gesteld om hun wensen kenbaar te maken. Vaak denken ouders dat kinderen een doorslaggevende stem hebben. Uit een recente uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden blijkt echter dat dit niet per definitie het geval is.
In deze zaak is er tussen de ouders van twee minderjarige kinderen van 14 en 16 jaar onenigheid over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Er is uiteindelijk door de rechter een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat de kinderen één keer per vier weken op zondag van 10:00 tot 19:00 uur bij de vader verblijven.
De vader is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. In hoger beroep voert hij aan dat hij de kinderen vaker wil zien dan één keer per maand, omdat hij op deze manier zijn vaderrol niet optimaal kan vervullen en de band tussen hem en de kinderen niet kan verbeteren. De vader geeft hierbij aan dat hij de indruk heeft dat de kinderen geen ruimte voelen om enthousiast thuis te komen.
Het hof heeft de kinderen naar hun mening gevraagd. De kinderen geven aan dat zij wel contact willen met de vader, maar niet zoveel omdat zij het niet naar hun zin hebben bij de vader.
De moeder is van mening dat de uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang is van de kinderen en geeft aan geen vertrouwen te hebben in de vader als opvoeder, omdat hij er nooit echt voor de kinderen is geweest en niet geïnteresseerd is in hun leven. Zij voert tevens aan dat de kinderen gelet op hun leeftijd goed kunnen bepalen wat zij willen en dat een gedwongen regeling het contact met vader niet ten goede komt.
Uit een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat de kinderen door de houding van de moeder in een ernstig loyaliteitsconflict zijn gekomen en dat haar verwijtende houding tegenover de vader een grote belemmering vormt voor de kinderen om onbelast contact te hebben met hem. Nu de kinderen onvoldoende emotionele toestemming en ruimte van de moeder krijgen, zullen de uitlatingen van de kinderen nooit hun eigen wens zijn omdat zij rekening zullen houden met hun moeder.
Het hof overweegt dat de wensen van de kinderen, mede gelet op hun leeftijd belangrijk zijn, maar vraagt zich af in hoeverre deze wensen authentiek zijn. Daarnaast overweegt het hof dat regelmatig en onbelast contact van groot belang is voor de ontwikkeling van kinderen en voor de opbouw van een goede band met beide ouders. Het hof is dan ook van oordeel dat één dag per maand daarvoor onvoldoende is. Deze frequentie houdt de loyaliteitsproblematiek in stand en het is hierbij niet mogelijk om een positief beeld te vormen van de vader. De situatie waarbij de kinderen voortdurend om moeten gaan met signalen dat het bij één van hun ouders niet fijn is terwijl zij er toch heen gaan, moet worden doorbroken. Naar het oordeel van het hof kan dit alleen door meer gelijkwaardigheid in de ouderrol aan te brengen. Om die reden wordt het verzoek van de vader om uitbreiding van de zorgregeling toegewezen.
Kinderen mogen vanaf hun 18e jaar zelf kiezen bij welke ouder ze wonen en hoe vaak ze contact hebben met de andere ouder. Tot die tijd wordt dit bepaald door de ouders en/of verzorgers of de rechter. Het is wel zo dat kinderen vanaf 12 jaar door de rechter in de gelegenheid worden gesteld om hun mening kenbaar te maken. Uit bovenstaande uitspraak van het hof volgt echter dat de rechter die mening niet blindelings volgt, maar een afweging maakt van alle belangen en vervolgens een eigen beslissing maakt.