Natasja Barské-Gelling
Sinds 1 januari 2018 is de wet beperkte gemeenschap van goederen van toepassing. Als een huwelijk of geregistreerd partnerschap op of na 1 januari 2018 is gesloten, wordt er een onderscheid gemaakt tussen het vermogen dat vóór het huwelijk is opgebouwd en het vermogen dat tijdens het huwelijk is ...
Sinds 1 januari 2018 is de wet beperkte gemeenschap van goederen van toepassing. Als een huwelijk of geregistreerd partnerschap op of na 1 januari 2018 is gesloten, wordt er een onderscheid gemaakt tussen het vermogen dat vóór het huwelijk is opgebouwd en het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Al hetgeen vóór het huwelijk is opgebouwd, inclusief schulden, blijft privévermogen van ieder van de echtgenoten. Alles wat tijdens het huwelijk wordt opgebouwd valt in de gemeenschap van goederen.
Samen is gelijk?
Wat tijdens het huwelijk is opgebouwd is dus van samen. Betekent dit echter altijd een gelijke verdeling?
Onder het oude recht was het antwoord hierop vrijwel altijd: ja. De Hoge Raad heeft in het verleden (in 1990) geoordeeld dat niet geheel uitgesloten is dat de rechter op grond van redelijkheid en billijkheid, van artikel 1:100 lid 1 BW (oud) mag afwijken, maar uitsluitend in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Kortom: alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden kon afgeweken worden van een gelijke verdeling.
Sinds 1 januari 2018 is dit echter (iets) anders. Artikel 1:100 lid 2 BW luidt nu als volgt:
‘Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.’
Ruimere uitzonderingsmogelijkheid
Over deze bepaling is al eens geprocedeerd tot aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft hierover opgemerkt dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd een ruimere uitzonderingsmogelijkheid te creëren op het uitgangspunt van gelijke draagplicht voor gemeenschapsschulden bij ontbinding dan die welke bestond onder het oude recht (HR 19 april 2019).
Recent heeft een rechtbank hierover een uitspraak gedaan. Dit betrof een echtscheidingsprocedure waarbij partijen getrouwd waren in 2003. Het verzoek tot echtscheiding werd echter ingediend na inwerkingtreding van de nieuwe wet. In deze zaak was de man in kwestie buiten medeweten van de vrouw een groot aantal schulden aangegaan. Van diverse schulden kon zijn vrouw niet weten. Vast is komen te staan dat hij administratie achterhield.
Dit was voor de rechtbank aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van gelijke verdeling. De rechtbank keek hierbij met name naar schulden die buiten medeweten van de vrouw zijn aangegaan dan wel onverantwoorde uitgaven die zijn gedaan en keek daarnaast of een andere verdeling redelijk en billijk is, gelet op de aard van de schuld en de hoeveelheid van dat type schulden (zoals verkeersboetes). De rechtbank bepaalt uiteindelijk dat de man volledig draagplichtig is voor schulden die aan dit criterium voldoen.
Kortom: een gelijke verdeling is wel het uitgangspunt, maar er kunnen redenen zijn om hiervan af te wijken. Zeker in het nieuwe recht is de kans dat de rechter hiervan afwijkt relevant groter.