Arjan Klaassen
Arjan Klaassen
In de CAO Levensmiddelen wordt onderscheid gemaakt tussen oproepkrachten en hulpkrachten. De laatste groep heeft een contract van minimaal 2 en maximaal 12 uur, een zogeheten min/max-overeenkomst. Oproepkrachten hebben dan een zogeheten nul uren-overeenkomst.
Het verschil is duidelijk: een hulpkracht heeft in feite een deeltijdovereenkomst voor 2 uur en moet voor dit aantal dus altijd worden ingezet. Ook bij ziekte bestaat recht op doorbetaling van dit minimum. Voor veel ondernemers reden om te werken met oproepcontracten, vanuit de gedachte dat deze voor meer flexibiliteit zorgen.
Schijn kan echter bedriegen en dat geldt juridisch zeker in dit geval. Aan de oproepkracht kleven namelijk ook nadelen. Ten eerste heeft de oproepkracht op grond van de wet altijd recht op minimaal drie uur loon, ook als hij voor minder uren wordt opgeroepen. Voor de hulpkracht geldt dit niet.
Groter nadeel van de oproepovereenkomst is echter het zogeheten wettelijke rechtsvermoeden. Dit komt er in grote lijnen op neer dat een oproepkracht die tenminste drie maanden in dienst is, aanspraak kan maken op een arbeidsovereenkomst voor het aantal uren dat gemiddeld per maand is gewerkt. De oproepkracht die al veel langer in dienst is, kan daarbij ook het gemiddelde nemen over drie maanden gedurende enig moment in het dienstverband. Als de rechter dit –of eventueel een wat lager- gemiddelde vaststelt als ‘vaste uren’ zullen deze uren steevast moeten worden ingeroosterd en bovendien ook bij ziekte worden doorbetaald.
Als ondernemer moet je in die situatie -om alsnog aan dit ongewilde ‘deeltijdcontract’ te ontsnappen- tenminste kunnen aantonen dat dit gemiddelde niet representatief is. Een dergelijke claim leidt tot veel discussie, procedures en verstoorde verhoudingen die in de praktijk doorgaans eindigen in een ontslagregeling, waarbij altijd meer wordt betaald ter afkoop dan wenselijk.
Het grote voordeel van het min/max-contract is dat volgens vaste rechtspraak bij dit type contract het zogenaamde ‘rechtsvermoeden’ niet geldt. De hulpkracht die steevast voor meer uren dan het minimum wordt ingezet, kan hierop geen beroep doen. De reden daarvoor is dat in zijn geval de arbeid, zij het met een zeker variabel gehalte, eenduidig is overeengekomen. Hij weet waar hij minimaal en maximaal aan toe is (al is de grens van 12 niet absoluut, de CAO spreekt van “in de regel niet meer dan 12”).
Kortom: bij de hulpkracht geen risico op een geclaimde arbeidsovereenkomst voor een vast aantal uren en alles wat daarbij hoort. Voor de ondernemer die tot op heden altijd de keuze maakte om met oproepkrachten te werken, kan het dus de moeite waard zijn om zijn beleid nog eens te overwegen.
Deze blog is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief van Marshoek.