In het bedrijfsreglement van een openbaar vervoersbedrijf is opgenomen dat het handhavingswerknemers verboden is om tijdens de dienstuitvering in uniform tatoeages en andere lichaamsversieringen zichtbaar te hebben voor reizigers.
In het bedrijfsreglement van een openbaar vervoersbedrijf is opgenomen dat het handhavingswerknemers verboden is om tijdens de dienstuitvering in uniform tatoeages en andere lichaamsversieringen zichtbaar te hebben voor reizigers.
In het bedrijfsreglement van een openbaar vervoersbedrijf is opgenomen dat het handhavingswerknemers verboden is om tijdens de dienstuitvering in uniform tatoeages en andere lichaamsversieringen zichtbaar te hebben voor reizigers. Ondanks commentaar vanuit de personeelsvertegenwoordiging op dit zogenaamde tatoeagebeleid houdt werkgever hier onverkort aan vast. Volgens het vervoersbedrijf vraagt de functie-uitoefening van handhavers namelijk om een ‘neutrale, professionele en uniforme uitstaling’. Zichtbare lichaamsversieringen en andere persoonlijke uitingen kunnen daar afbreuk aan doen en vormen daarmee een bedreiging voor hun gezag en de veiligheid van reizigers en personeel. Het beleid is noodzakelijk en daarmee is de kous af.
De personeelsvertegenwoordiging laat het er niet bij zitten en daagt werkgever voor de rechter om het beleid van tafel te krijgen. Volgens het personeel is het tatoeagebeleid namelijk in strijd met het grondrecht ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en privacy. En bovendien zijn de maatschappelijke opvattingen over tatoeages zodanig gewijzigd, dat werkgever anno 2022 niet meer aan dit achterhaalde beleid kan vasthouden.
Voor de rechter betekent dit een weging van belangen: enerzijds heeft de werkgever een duidelijk instructierecht en mag zij in beginsel bepalen hoe zij via haar personeel naar buiten wil treden. Anderzijds geldt dat het tatoeagebeleid grenzen stelt aan de uiterlijke verschijning van werknemers, waardoor inderdaad een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer.
Cruciaal voor de rechter bij deze afweging is de vraag of het tatoeagebeleid als middel wel geschikt en proportioneel is om het doel te bereiken. Dat de vervoerder een neutrale, professionele en uniforme uitstraling nastreeft, is duidelijk, maar wordt dit doel wel bereikt met het middel?
Volgens de rechter is dat laatste onvoldoende duidelijk geworden. Een onderbouwing dat reizigers zichtbare tatoeages niet of minder neutraal, professioneel of uniform zouden vinden, blijkt namelijk niet. En waar werkgever heeft nagelaten haar beleid met bijvoorbeeld een reizigersonderzoek te onderbouwen, heeft de personeelsvertegenwoordiging haar huiswerk wel goed gedaan. Met verschillende onderzoeken – waaronder van Handhaving Nederland, de politie en de Koninklijke Marechaussee – toonde zij aan dat de maatschappelijke visie op tatoeages inderdaad aan verandering onderhevig is. Voor de rechter in elk geval overtuigende aanwijzingen dat het tatoeagebeleid geen geschikt, laat staan proportioneel middel is om het doel te bereiken.
De rechter zet al met al een streep door het tatoeagebeleid. Zet dit ook een streep door het instructierecht van een werkgever als het aankomt op lichamelijke versieringen als tatoeages? Dat lijkt mij niet. Allereerst is natuurlijk niet gezegd dat tatoeages in alle soorten en maten, laat staan op alle plekken, altijd door de beugel moeten kunnen. En daarnaast is het maar zeer de vraag of de ‘veranderende maatschappelijke visie’ waar de rechter vanuit gaat, overal hetzelfde heeft te gelden. Tot slot hecht de rechter in zijn oordeel veel gewicht aan de gepresenteerde onderzoeken. En omdat de vervoerder in het geheel geen onderbouwing heeft gegeven, is het maar zeer de vraag dat als de vervoerder haar huiswerk beter had gedaan, dit niet tot een andere uitkomst had geleid.