Natasja Barské-Gelling
Als ouders scheiden, spreken zij af wanneer de kinderen bij de ene ouder zijn en wanneer bij de ander ouder. En als zij er samen niet uitkomen bepaalt de rechter dit. Maar wat nou als een kind onder toezicht wordt gesteld? Of mogelijks zelfs uit huis wordt geplaatst? Wie bepaalt dan hoe de zorgregeling tussen ouders en kind er uit komt te zien?
Uitspraak of niet
De Hoge Raad heeft zich eind vorig jaar over die vraag moeten buigen. Voor het antwoord op die vraag is van belang of er al een zorgregeling is vastgelegd in een uitspraak op het moment dat de kinderen onder toezicht worden gesteld. Als er op dat moment al een uitspraak is waar een zorgregeling in staat, dan is de gezinsvoogd daar in principe aan gebonden. De gezinsvoogd kan in geval van uithuisplaatsing de contacten alleen beperken door een schriftelijke aanwijzing als er nog niet eerder een rechterlijke uitspraak over een zorgregeling is gedaan.
Maar betekent dit nu concreet? Kan de gezinsvoogd - als er al een zorgregeling is vastgelegd - niets? Nee, dat is niet het geval. Een gezinsvoogd kan bijvoorbeeld wel een aanwijzing geven, waarin de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling nader wordt ingevuld. Ook kan een aanwijzing worden gegeven, waarin is opgenomen dat een ouder zich moet houden aan een zorgregeling.
Wat de gezinsvoogd echter niet kan, is in een schriftelijke aanwijzing een uitspraak, waarin een zorgregeling is opgenomen, opzij zetten. Dit kan zelfs niet als de kinderen uit huis worden geplaatst. Zelfs dan is het uitgangspunt dat een geldende zorgregeling nagekomen moet worden.
Praktijkvoorbeeld
De rechtbank heeft dit in een uitspraak begin 2019 bevestigd. Wat was er aan de hand? Na scheiding spraken ouders een co-ouderschapsregeling af, inhoudende dat de kinderen de ene week bij hun vader waren en de andere week bij hun moeder. In de loop der tijd waren er echter steeds meer zorgen over de situatie bij moeder thuis. Deze zorgen waren op enig moment zo groot dat de gecertificeerde instelling (GI) besloot een machtiging uithuisplaatsing te vragen. De rechter besloot deze machtiging te verlenen. Echter de rechter merkte daarbij wel op dat dit nog niet betekent dat daarmee de geldende co-ouderschapsregeling opzij kan worden gezet. De rechter geeft aan dat als de GI van mening is dat de zorgregeling moet worden begrensd, de enige mogelijkheid is om een procedure bij de rechter te starten, waarin wordt gevraagd om de zorgregeling te beperken.
Lange tijd was onduidelijk wat nu voorging: een vastgestelde zorgregeling of een schriftelijke aanwijzing van een gezinsvoogd. Op dit punt bestaat dus nu helderheid. Als een zorgregeling is vastgelegd in een beschikking, dan moet die worden nagekomen, ook als de kinderen onder toezicht zijn gesteld. Deze zorgregeling kan dus alleen worden gewijzigd via een procedure bij de rechtbank.