Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Deze maand stuurde minister Slob het Wetsvoorstel Verduidelijking burgerschapsopdracht scholen naar de Tweede Kamer. Niet voor niets wordt het ook wel aangeduid met ‘aanscherping burgerschapsopdracht’: het doel is niet alleen om duidelijker te maken waarover het burgerschapsonderwijs moet gaan, maar ook om het voorschrift beter handhaafbaar te maken.
Heel kort gezegd wil het kabinet de volgende vier verplichtingen introduceren in de onderwijswetten:
Bijbrengen van respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat;
Ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties;
Zorgplicht voor een schoolcultuur in overeenstemming met deze basiswaarden;
Stimulans voor leerlingen om in de omgang hiermee te oefenen.
We kijken uit naar de parlementaire behandelingen, waar ongetwijfeld het nodige principiële debat zal plaatsvinden! In deze blog een voorzet.
Nu staat het thema burgerschapsonderwijs al langere tijd in de belangstelling (er stond ook al een minder omvattende bepaling in de onderwijswetten), dus veruit de meeste scholen besteden hier al aandacht aan. Wanneer het huidig voorstel ook wet wordt, zal dit in de praktijk veelal geen belangrijke veranderingen met zich mee behoeven te brengen voor het onderwijsprogramma. Wel is het goed (en dat is uiteraard ook de bedoeling) om aan de bovengenoemde aspecten aandacht te besteden in het schoolplan en kritisch te bezien of het lesprogramma nog wijziging of aanvulling kan gebruiken.
En als algemene aansporing: wees vooral creatief in de uitvoering. Niet alleen een les over de Grondwet, maar ook een schoolmaaltijd voor eenzamen in de wijk hoort bij het bijbrengen van democratisch verantwoordelijkheidsbesef. Of een excursie naar de Rechtbank, een debatwedstrijd over armoede – etcetera. Niet voor niets en heel terecht wordt in de toelichting herhaaldelijk benadrukt dat scholen alle vrijheid hebben in de invulling van de burgerschapsopdracht.
Overigens moet deze opdracht niet worden verward met de inhoud van kerndoelen en curriculum. Naar aanleiding van de resultaten van curriculum.nu gaat de regering nog aan de slag met de kerndoelen. Deze burgerschapsopdracht beoogt een meer algemene basisverplichting te scheppen.
Vanzelfsprekend neemt de onderwijsinspectie deze ‘verduidelijkte burgerschapsopdracht’ te zijner tijd mee in het toezicht. Nu bestaat er op dit punt een risico dat ik graag nu alvast benoem: de bepaling heeft een nogal open karakter (mede een zorgplichtbepaling, die zelfs niet meer voorschrijft dan het zorgen voor een bepaalde “cultuur”…). In eerdere gevallen bleek het gevolg nogal eens dat de Inspectie in haar beleidsregels nader specificeerde aan welke concrete criteria – naar het oordeel van de Inspectie – moet worden voldaan voor een positief rechtmatigheidsoordeel op dat punt. Dat leidde soms (onbedoeld) tot regeldruk op scholen en een ernstig gebrek aan ervaren professionele autonomie. Daar komt in dit geval bij dat de wettelijke burgerschapsopdracht wettelijk juist om principiële redenen open is gebleven. Een uitdaging aan de Inspectie dus om die openheid volledig intact te laten. Wellicht kan het parlement er nog een rol in spelen om hiervoor waarborgen in te bouwen. En onderwijsbestuurders mogen het lef hebben om hun eigen invulling te geven aan de wettelijke opdracht, ook als die onverhoopt niet helemaal in een toezichtskader past.
Belangrijke vraag is natuurlijk: wat houden deze basiswaarden precies in? Het wetsvoorstel verwijst naar de “Grondwet en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens”. We moeten er natuurlijk rekening mee houden dat het om verschillende waarden gaat (van vrijheid en gelijkheid, van individualisme en groepssolidariteit), die door verschillende burgers en verschillende (richting)scholen ook verschillend gewaardeerd kunnen worden. De Memorie van Toelichting is hierover gelukkig een stuk duidelijker geworden ten opzichte van de consultatieversie (naar aanleiding van het advies van de Raad van State, en mogelijk ook van maatschappelijke opinies zoals die van de VGS). Het is nu expliciet gemaakt dat de onderlinge verhouding van die verschillende waarden, ook verschillend gewaardeerd mag worden.
Toch blijft de keuze om nu wettelijk het respect voor inhoudelijke waarden verplicht te stellen, in potentie schuren met de richtingsvrijheid die juist de mogelijkheid van levensbeschouwelijke diversiteit moet beschermen. Een kritische blik is daarom op zijn minst nodig op de vraag of met de voorliggende formuleringen ook echt het minimaal noodzakelijke is aangeduid om de democratische rechtsstaat te beschermen. En bovendien op de vraag of de open wettekst in de toekomst geen hefboom kan worden om nog veel meer omvattende ethische waarden ‘op te leggen’ aan het onderwijs.
Tot slot de vraag: waarom eigenlijk dit wetsvoorstel? Vooropgesteld: democratisch verantwoordelijkheidsbesef vind ik ook belangrijk en het is daarom goed dat scholen hier verplicht en systematisch aandacht aan besteden. Tegelijkertijd mag de staat niet het onderwijs inzetten als instrument voor beleidsdoelstellingen. (In de gevleugelde wooden van Biesta: onderwijs dient voor kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming van de leerlingen.) Bovendien moeten we de vraag stellen waarom deze aanscherping nu komt. Is dat omdat er signalen zijn dat er scholen zijn waarop de democratische rechtsstaat wordt ondermijnd? Die verdenking bestaat momenteel voor het Cornelius Haga Lyceum, maar de rechter moet zich daarover nog uitspreken.
Ik denk dat het wetsvoorstel onmiskenbaar een symptoom is van de sterkere behoefte aan handhaving van een bepaalde publieke moraal; het waardenrelativisme heeft plaatsgemaakt voor behoefte aan gemeenschappelijke waarden en gemeenschapszin. Nu is een land van ‘los zand’ inderdaad niet duurzaam en democratisch. Tegelijkertijd leven er levensbeschouwelijke minderheden die op onderdelen sterk afwijkende ethische opvattingen hebben ten opzichte van de meerderheid, maar (juist vanuit hun levensbeschouwing) heel betrokken democratische burgers kunnen zijn. Cruciaal in onze rechtsstaat is dat er op het niet-statelijk terrein van het onderwijs vrijheid blijft voor levensbeschouwelijke organisaties.