Na twee tussenvonnissen heeft de rechter een zaak tussen franchisenemer en -gever definitief beslecht.
Na twee tussenvonnissen heeft de rechter een zaak tussen franchisenemer en -gever definitief beslecht.
Na twee tussenvonnissen heeft de rechter een zaak tussen franchisenemer en -gever definitief beslecht. De zaak begon met franchisenemer die een schadevergoeding wilde van de franchisegever, maar eindigde in een boete voor franchisenemer, vanwege het schenden van het non-concurrentiebeding. De boete werd wel fors gematigd: er was € 10.000,- gevorderd en er werd € 1.000,- toegewezen. Hoe kon dat zo lopen?
In september 2015 was er een franchiseovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar. Tegen het einde van de looptijd, medio augustus 2020, plaatst franchisegever op de Facebookpagina van de plaatselijke vestiging een advertentie voor een nieuwe franchisenemer die de plek van de huidige franchisenemer moet innemen. Franchisenemer verwijdert de advertentie, maar daarop wordt hem de toegang tot het Facebookaccount ontzegd en wordt hem ook de toegang tot de plaatselijke e-mailaccounts geblokkeerd.
Franchisenemer start daarop een eigen Facebookpagina en geeft daarop aan dat de formule ter plaatse vanaf 1 september doorgaat onder een andere handelsnaam. Daarnaast eist hij dat franchisegever de advertentie voor een nieuwe franchisegever verwijdert en stelt hij franchisegever aansprakelijk voor de schade die door de advertentie en het blokkeren van de toegang tot het Facebook-account is geleden. Voor de vermeende schade stapt franchisenemer naar de rechter. Franchisegever heeft op zijn beurt gesteld dat franchisenemer het non-concurrentiebeding niet nakomt en dat er daarom boetes zijn verschuldigd en vordert dat op zijn beurt (in reconventie).
In de daaropvolgende procedure is de rechter snel klaar met de vorderingen van franchisenemer. Het Facebookaccount was aan franchisenemer ter beschikking gesteld, maar behoorde toe aan franchisegever. Het plaatsen van de advertentie door franchisegever was ook niet onrechtmatig en de vermeende schade was bovendien niet onderbouwd.
Ten aanzien van het non-concurrentiebeding verdedigt franchisenemer zich met de stelling dat er geen knowhow is overgedragen en dat het beding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, onder andere omdat andere franchisenemers wel verder mochten na hun contract. De rechter vindt dat met het in gebruik geven van het (winkel)concept en het beeldmerk, knowhow is overgedragen. Daarnaast wordt met het beding de formule beschermd en kan daardoor een nieuwe franchisenemer starten. Daarmee heeft franchisegever een te rechtvaardigen belang. De rechter acht het beding verder ook niet onaanvaardbaar op grond van de redelijkheid en billijkheid. Het is een duidelijk beding waarover geen misverstand kan bestaan, dat ook duidelijk is aanvaard en dat franchisegever het beding bij andere franchisenemers niet heeft gehandhaafd kon voor de rechter afdoende worden verklaard.
Desalniettemin beperkt de rechter het beding tot een half jaar in plaats van één jaar, omdat na een half jaar de bekendheid zodanig zal zijn afgenomen dat dit na een half jaar geen bescherming meer biedt. Daarnaast ziet de rechter ruimte voor matiging van de hoogte van de boete. Contractueel zou er € 69.000,- verschuldigd zijn. Franchisegever had dit al gematigd tot € 24.000,- en later zelfs tot € 10.000,-. De boete was echter pas verschuldigd nadat franchisegever er aanspraak op maakt. Franchisegever heeft dat pas gedaan na zo’n vier maanden na eerste overtreding en de rechter vindt dat franchisegever daarmee te lang heeft stilgezeten. De hoogte correspondeert verder niet met de te behalen omzet en ook niet met de veronderstelde en onvoldoende onderbouwde schade van franchisegever. Er waren namelijk geen gesprekken met een potentiële franchisenemer aangetoond en vanwege de lockdowns kon franchisegever ook niet aantonen dat hij anders wel veel fee had ontvangen. De boete wordt daarom teruggebracht tot € 1.000,-.
Als franchisenemer ben je in principe gebonden aan een non-concurrentiebeding. Wanneer een franchisegever overgaat tot handhaving, dan zijn het niet delen van knowhow of strijd met de redelijkheid en billijkheid goede gronden om het non-concurrentiebeding van tafel te krijgen, maar dan moet dat wel goed onderbouwd (kunnen) worden.
Omgekeerd heeft een franchisegever redelijk gemakkelijk belang bij een non-concurrentiebeding, ter bescherming van zijn formule en om een nieuwe franchisenemer de kans te geven te starten. Echter, het is wel raadzaam om er als franchisegever bovenop te zitten en het concrete belang of schade zichtbaar te maken. Ander kan de rechter overgaan tot matiging.