Als de kinderrechter besluit dat ouders en kinderen van elkaar gescheiden moeten worden door middel van een machtiging uithuisplaatsing, moet zo snel mogelijk duidelijk worden waar het perspectief van de kinderen ligt. In de Nederlandse wet is geen termijn vastgelegd waarbinnen dit besluit genomen moet worden: het criterium daarvoor is ‘de aanvaardbare termijn’. Met die termijn wordt bedoeld de periode vóórdat een kind ernstige schade oploopt voor zijn ontwikkeling door de onduidelijkheid over het gezin waarin hij zal opgroeien. De kinderrechter beslist of deze termijn is verstreken als dit vraagstuk aan hem of haar wordt voorgelegd. Tenminste, dat was tot voor kort het geval.

In een recente zaak nam de rechtbank het heft in eigen handen, en oordeelt uit eigen beweging (ambtshalve) over het perspectief van het kind en de aanvaardbare termijn. Zonder dat dit direct aan de rechtbank gevraagd werd, volgde een oordeel over de aanvaardbare termijn: het was hoog tijd voor het kind dat hij duidelijkheid kreeg over de plek waar hij zou opgroeien.

Pleegouders

Het ging in deze zaak over een jongetje van acht jaar oud, dat al bijna zijn hele leven bij zijn pleegouders woont. Vanaf het moment dat hij een half jaar oud was, ging hij drie dagen in de week bij zijn pleegouders wonen, vanaf het moment dat hij twee jaar oud was vijf dagen per week en vier maanden later volledig. De moeder is in die laatste periode een keer op bezoek bij het kind geweest en pas vanaf 2018 is er sprake van contactherstel tussen moeder en kind. In 2018 is voor het eerst de ondertoezichtstelling uitgesproken en is het verblijf van bij de pleegouders door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing geformaliseerd. Vervolgens is een perspectiefonderzoek naar de moeder gestart en begin 2019 door de kinderrechter bepaald dat het kind een keer in de veertien dagen vier uur bij zijn moeder zal zijn.

Kort na die laatste beslissing blijkt dat er vermoedens zijn van hechtingsproblematiek bij het kind, maar dat behandeling daarvan in de huidige complexe situatie waarschijnlijk niet tot verbetering leidt. Er moet eerst een stabiele situatie zijn, waarin duidelijkheid is over de toekomstige verblijfplaats van het kind. Op 27 mei 2019 heeft William Schrikker Pleegzorg aan de gecertificeerde instelling geadviseerd te beslissen dat het kind bij zijn moeder opgroeit (onder een aantal voorwaarden). De gecertificeerde instelling heeft daarop de beslissing genomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd moet worden, zodat het kind binnen die periode op een rustige manier teruggeplaatst kan worden naar de moeder. Tijdens de zitting over deze maatregel heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat, mede naar aanleiding van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, er eerst een NIFP-onderzoek moet plaatsvinden voordat overgegaan kan worden tot terugplaatsing van het kind bij de moeder.

Rust

Dit onderzoek komt er niet. De rechtbank oordeelt namelijk dat het kind dringend rust nodig heeft en daarvoor is nodig dat zo snel mogelijk duidelijk is waar hij zal opgroeien. Dit is volgens de rechtbank des te belangrijker nu de aanvaardbare termijn al lange tijd verstreken is. Nu het kind aan zijn pleegouders gehecht is, wordt zijn perspectief bij hen bepaald. In dat kader is ook belangrijk dat de pleegouders hebben laten zien dat zij het kind kunnen bieden wat hij nodig heeft. Het gaat momenteel slechter met het kind, maar dat schrijft de rechtbank voornamelijk toe aan de onrust die het uitgebreidere contact tussen moeder en kind veroorzaakt. De rechtbank vertrouwt er verder op dat de pleegouders zich zullen blijven inzetten voor het behoud van het contact tussen het kind en zijn moeder.

Een opvallende uitspraak die recht doet aan de gedachte dat kinderen duidelijkheid nodig hebben over hun perspectief. Hopelijk kan ook de moeder deze uitspraak accepteren en keert de rust in het pleeggezin, en vooral bij het kind, weer terug.

Lees ook:

Deel dit artikel

Expertises