Natasja Barské-Gelling


Over het al dan niet verknocht zijn van een schadevergoeding is al veel geprocedeerd. Recent is daar weer een uitspraak bijgekomen van het Hof Den Haag.

Over het al dan niet verknocht zijn van een schadevergoeding is al veel geprocedeerd. Recent is daar weer een uitspraak bijgekomen van het Hof Den Haag, waar de systematiek nog eens duidelijk wordt uitgelegd en waarin uitgelegd wordt hoe hiermee omgegaan moet worden als de schadevergoeding deels is besteed voor de aankoop van een woning.

Wat was er aan de hand? De man in kwestie heeft in 1995 een ernstig ongeluk gehad waar hij zwaar hersenletsel aan heeft overgehouden. Hij heeft een schadevergoeding ontvangen van in totaal ruim € 500.000,-. In 2007 is hij in gemeenschap van goederen getrouwd. Ruim tien jaar later gaat hij scheiden. Vervolgens ontstond discussie over de vraag hoe om te gaan met de schadevergoeding die de man in het verleden had ontvangen.

De systematiek

Het hof begint met het uitleggen van de wettelijke systeem zoals dat gold voor huwelijken die zijn gesloten voor 1 januari 2018. In artikel 1:94 BW oud staat kort gezegd dat het uitgangpunt is dat alle goederen in de gemeenschap vallen, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie. Een van de uitzonderingen is als een goed op enigerlei bijzondere wijze verknocht is en die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt.

Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name ‘de aard van dat goed, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald’. In dat geval moet bij de beantwoording van de vraag of deze aanspraak in de huwelijksgemeenschap valt, onderscheid worden gemaakt tussen de periode vóór en de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Voor zover de aanspraak ziet op laatstgenoemde periode valt deze niet in de gemeenschap.

De Hoge Raad heeft bepaald dat deze regel ook geldt als de schadevergoeding is uitgekeerd op de gezamenlijke bankrekening van partijen, mits ‘het daarmee gemoeide bedrag nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten is te identificeren’. Het hof moest nagaan of en in hoeverre dit het geval is.

De casus

Het hof stelt eerst vast hoe hoog de schadevergoeding was, uit welke componenten deze bestond en hoe de schadevergoeding is besteed. De man heeft een schadevergoeding ontvangen van in totaal € 501.948,18. Dit bestond uit:

Eind 2006 (dus voor het sluiten van het huwelijk) is een bedrag van € 381.984,18 aan schadevergoeding gestort op de en/of rekening van partijen. Een klein jaar later hebben partijen – die toen inmiddels getrouwd waren - een woning gekocht voor een bedrag van € 225.563,64. De koopsom van de woning is volledig betaald van de gezamenlijke rekening. Tussen partijen stond niet ter discussie dat de koopsom betaald kon worden uit de schade-uitkering (die gestort was op de en/of-rekening).

Voor het hof stond voldoende vast dat het hiervoor genoemde bedrag van € 349.034,37 deels ziet op toekomstige te lijden inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen. Een (deel van) dit bedrag is gebruikt om de gezamenlijke woning te kopen.

De koopsom van de woning is dus voldaan uit een schadevergoeding, die deels verknocht is (namelijk het deel dat ziet op toekomstig inkomensverlies na ontbinding van de huwelijksgemeenschap). Maar hoe stel je nou vast om welk deel dit dan precies is?

Wat er nog traceerbaar aan geld aanwezig was, was per saldo slechts de koopsom van € 225.563,64 (die uit de schade-uitkering is betaald). Het restant van de schade-uitkering was consumptief besteed en dus niet meer aanwezig.

De uitspraak

Het hof concludeert, gelet op de duur van het huwelijk van 12 jaar, het feit dat de man thans 42 jaar oud is en de te verwachten pensioengerechtigde leeftijd van 68 jaar, dat met (tenminste) dit bedrag van € 225.563,64 voorzien moet worden in het inkomen van de man gedurende de nog te overbruggen jaren tot aan pensionering.

Dit bedrag wordt dus ‘aangemerkt’ als schadevergoeding voor na de ontbinding van de gemeenschap te derven inkomen, wat dus verknocht is. De vraag was vervolgens of dit bedrag nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten is te identificeren. Het bedrag staat immers niet op een rekening. Het hof oordeelt dat hiervan sprake is omdat dit is geïnvesteerd in een onroerende zaak die nog altijd eigendom van partijen is. Daarom valt dit bedrag niet in de gemeenschap. Het hof concludeert dan ook dat de man een vergoedingsrecht ten laste van de gemeenschap heeft gelijk ter hoogte van € 225.563,64.

Kort en goed krijgt de man per saldo dus dit bedrag ‘terug’. Voor zover de woning meer waard was, moest hij het meerdere wel delen met zijn ex-vrouw.

Lees ook:

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises