Lennart Alberts
Lennart Alberts
Het aanmerkelijke belang van primaire dekking onder de CAR-polis bleek recent in een geschil, waarin de Hoge Raad op 23 juni 2017 uitspraak deed. Kern van het geschil is de vraag of sprake is van samenloop tussen de gebouwenverzekering die Erasmus Medisch Centrum (EMC) bij Chubb c.s. heeft afgesloten en de CAR-verzekering die EMC bij Amlin c.s. heeft afgesloten. Bij deze laatste verzekering dient aangetekend te worden dat de verzekeraar uitsluitend dekking wenste te verlenen tijdens een onderhoudstermijn, indien deze tussen partijen in het bestek overeengekomen zou zijn.
In 2004 werd in opdracht van het EMC een grote verbouwing uitgevoerd op de 15e verdieping van het gebouw van EMC. Daarbij werd door een onderaannemer het nodige installatiewerk verricht, zoals het plaatsen van airconditioning met bijbehorend installatiewerk. Op 1 oktober 2004 werd het werk opgeleverd. Op 18 augustus 2005 is waterschade ontdekt. Deze waterschade is veroorzaakt doordat een flexibele slang van de airconditioningsinstallatie beschadigd raakte na aantasting van het metalen omhulsel door corrosie.
EMC meldde de waterschade onder zowel de gebouwenverzekering bij Chubb c.s. als onder de CAR-verzekering bij Amlin c.s. Chubb c.s. is tot uitkering aan EMC overgegaan, maar heeft tevens gesteld dat de CAR-verzekering primair is, dat er sprake is van samenloop en de schade dus door Amlin c.s. vergoed dient te worden.
Voor samenloop is nodig dat onder beide verzekeringen dekking bestaat: eenzelfde belang dient voor dezelfde periode, tegen hetzelfde gevaar, en ten behoeve van dezelfde verzekerde onder meer dan één verzekering te zijn gedekt. Ingeval van samenloop biedt de CAR-verzekering primaire dekking; de CAR-verzekering is primair. Dat onder de gebouwenverzekering bij Chubb c.s. dekking bestaat is niet in geschil. Onder de CAR-verzekering bestaat in dit geval alleen dekking als de schade zich heeft voorgedaan binnen een ‘meeverzekerde onderhoudstermijn’.
In cassatie gaat het in deze kwestie om de vraag of een tussen een hoofdaannemer en onderaannemer overeengekomen onderhoudstermijn als zo’n meeverzekerde onderhoudstermijn kan gelden, dan wel of tussen EMC en de hoofdaannemer een meeverzekerde onderhoudstermijn is overeengekomen. De schade deed zich immers voor buiten de regulier verzekerde bouwtermijn.
In de conclusie bij onderhavig arrest wordt korte metten gemaakt met de stelling dat ook overeengekomen onderhoudstermijn tussen een hoofdaannemer en onderaannemer (i.c. bouwkundig aannemer – installateur) geldt als een ‘meeverzekerde onderhoudstermijn’. De vinger wordt gelegd bij het onderscheid tussen dekking onder een (zaak)verzekering in de rechtsverhouding tussen opdrachtgever en hoofdaannemer en dekking onder een aansprakelijkheidsverzekering in de rechtsverhouding tussen hoofdaannemer en onderaannemer.
Vervolgens komt de vraag op of wel sprake is van een overeengekomen meeverzekerde onderhoudstermijn. Uit het bestek volgt dit echter niet met zoveel woorden. Wel is daarin sprake van een garantietermijn. Gepoogd wordt het onderscheid tussen een garantietermijn en een onderhoudstermijn op te heffen, maar met dat standpunt gaat de rechter niet mee. Het bouwrechtelijk onderscheid tussen een garantie en een onderhoudstermijn is evident. Omdat ook uit getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen niet blijkt van een meeverzekerd zijn van de onderhoudstermijn, is geen sprake van samenloop en biedt de CAR-verzekering dus niet primair dekking. De poging van de gebouwenverzekeraar om verhaal te vinden bij de CAR-verzekeraar faalt.
Kortom, ook bij een doorlopende CAR-verzekering is het nodig om te controleren of de aan de orde komende aannemingsovereenkomsten (met toepasselijk bestek) daarop zodanig toegesneden zijn dat in voorkomende omstandigheden (bijvoorbeeld tijdens de onderhoudstermijn) dekking verleend wordt.