1. Belangenafweging en inspanningsverplichting
Uit de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens valt af te leiden met welke factoren rekening gehouden moet worden bij de beantwoording van de vraag of een kind na een uithuisplaatsing al dan niet herenigd dient te worden met zijn ouders. Ik benoem ze kort:
de veilige en gezonde leefomgeving van de oorspronkelijke gezinssituatie
de behoefte van het kind aan stabiliteit
de mogelijkheid van het kind zich positief te ontwikkelen
de duur van het verblijf in het pleeggezin
de hechting en band met de pleegouders
de nog bestaande hechtingsrelatie en band met de oorspronkelijke ouders
de mening van het kind.
Er rust op de nationale autoriteiten dan ook een inspanningsverplichting om een uithuisplaatsing te voorkomen of, als dat reeds is gebeurd, een hereniging van ouders en kind mogelijk te maken. Deze inspanningsverplichting krijgt handen en voeten in de richtlijnen jeugdhulp. Hierin staan de doelen van begeleiding bij uithuisplaatsing beschreven:
acceptatie van de uithuisplaatsing door ouders en jeugdige;
het herstellen van de veiligheid;
het versterken van opvoedingsvaardigheden en werken aan (eventuele) andere problemen van ouders;
het bevorderen van de mogelijkheid tot terugplaatsing en het voorkomen van een nieuwe uithuisplaatsing;
begeleiding bij contact tussen ouders en kind;
traumaverwerking en het verminderen van gedrags- en emotionele problemen van de jeugdige;
het ontwikkelen van een ondersteunend sociaal netwerk voor het gezin.
2. Rechten van ouders en kinderen tegen elkaar afgewogen
In een gezond beoordelingskader en een goed functionerend uitvoeringssysteem is er een afwogen balans tussen de herenigingsdoelstelling (terug naar je biologische ouders) en de continuïteitsdoelstelling (voortgezet verblijf in een pleeggezin of in een instelling). In het ideale geval geldt dat de rechten van kinderen en ouders samenvallen, maar bij een uithuisplaatsingsbeslissing moet de rechter de rechten van ouders en kinderen in de meeste gevallen tegen elkaar afwegen. Een dergelijke beslissing is een ongelofelijk lastig dilemma. Zo wijst Bruning erop dat geen enkel Verdrag of Richtlijn een (precies) kader kan aangeven wanneer de balans doorslaat van het recht op hereniging naar het recht op continuïteit en stabiliteit (EHRC 2018/59). Wel geldt in algemene zin dat het EHRM het belang van het kind steeds uitdrukkelijker is gaan meewegen in zijn oordeel in zaken waarin een scheiding tussen kind en ouders speelde.
3. Voorbeeld van de continuïteitsdoelstelling en (het risico van) tijdsverloop
De continuïteitsdoelstelling kan bijvoorbeeld met zich meebrengen dat de belangen van het kind, na het verstrijken van een 'considerable period of time', om zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen continueren, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak Stand Lobben e.a. t. Noorwegen van het Europees hof (2019). Met andere woorden: de klok tikt. Het Europees hof heeft regelmatig gewaarschuwd over het risico van het verstrijken van de tijd (‘passage of time’) waardoor ouders geconfronteerd worden met faits accomplis (zie Bruning, EHRC 2019/235, p. 681). Speelt dit risico ook in Nederland? Bruning geeft een aanzet:
'Wel is ook in Nederland een praktijk zichtbaar waar een uithuisplaatsing van jonge kinderen, in situaties waar doorgaans al hulp in vrijwillig kader is ingezet en gebleken is dat ambulante hulp onvoldoende is om een kind thuis voldoende te beschermen, doorgaans al snel gericht is op een nieuw opvoedperspectief voor het jonge kind. Daarbij lijkt intensieve hulp in de thuissituatie om een kind weer snel thuis te krijgen, nog wel eens op de tweede plaats te komen of te ontbreken. Zonder serieuze investeringen in een verbetering van de thuissituatie ontstaat er dan al snel een situatie waarin het tijdsverloop uiteindelijk bepalend is voor de beslissing dat een jong kind niet meer teruggeplaatst kan worden' (Bruning, EHRC 2019/235, p. 685).
In zijn lezenswaardige Conclusie d.d. 2 oktober 2020 is de A-G van het parket bij de Hoge Raad zich bewust van het risico van de verstrijkende tijd:
'in de bestreden beschikking heeft het hof stilgestaan bij de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder en – na een belangenafweging waarin niet alleen het tijdsverloop is betrokken [onderstreping MJ] – geoordeeld dat een beëindiging van het gezag over minderjarige (toch) noodzakelijk is.'
Mijns inziens wordt hier invulling gegeven aan de belangenafweging hereniging / continuïteit, namelijk het betrekken van het belang van tijdsverloop. Hiermee krijgt het recht van ouders op hereniging nadrukkelijk een materieel handvat en dat is winst.
4. Tijdsverloop: de rechten van ouders onder druk
Het verstrijken van de tijd kan dus bepalende gevolgen hebben en zet het recht van ouders op hereniging onder zware druk. Dit blijkt maar al te duidelijk uit twee recente uitspraken van het Europees hof over langdurige uithuisplaatsingen van kinderen, te weten Hernehult t. Noorwegen en Pedersen t. Noorwegen. Beide uitspraken dateren van 10 maart 2020.
In de zaak Hernehult t. Noorwegen oordeelde het Hof dat de nationale autoriteiten niet hadden laten zien dat zij voldoende hadden geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen. Het Europees hof wijst erop dat al in een heel vroeg stadium is ingezet op een permanent verblijf in het pleeggezin, hetgeen onder andere blijkt uit de beperkte omgangsregeling met ouders die is vastgesteld. In de zaak Pedersen t. Noorwegen overwoog het Europees hof ook dat te weinig inspanningen zijn geleverd om de hereniging van de ouders met hun kind mogelijk te maken. Vanaf de start van de plaatsing was de omgang zeer beperkt. Daarmee zou het kind waarschijnlijk vervreemden van zijn ouders, waardoor een terugplaatsing niet meer mogelijk zou zijn.
In beide zaken oordeelde het Europees hof dat artikel 8 EVRM is geschonden.
5. Investeer in ouders tijdens een uithuisplaatsing!
De voortgangsrapportage kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd van Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (oktober 2020) legt pijnlijk bloot dat de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen op dit moment tekort schiet. Vanuit mijn praktijkervaringen als familierechtadvocaat deel ik deze conclusies. Echter, wat mij betreft komt in deze rapportage onvoldoende het risico van tijdsverloop uit de verf. Ik doel op het niet nakomen van de inspanningsverplichting om serieus te investeren in het verbeteren van de thuissituatie. Ik merk in mijn praktijk dat een (spoed)uithuisplaatsing zeer traumatiserend is voor ouders, zelfs zo erg dat alle energie van de hulpverlening gaat zitten in het acceptatieproces. Ik denk te bemerken dat dit trauma te gemakkelijk wordt onderschat. Helaas leidt dit er maar al te vaak toe dat ouders (al dan niet terecht) ervaren dat hun rechten er niet toe doen.
Deze recente EHRM-jurisprudentie stelt alle deskundigen die in Nederland betrokken zijn bij uithuisplaatsingsbeslissingen de vraag of de rechten van ouders wellicht niet prominenter moeten worden meegewogen in het toetsingskader. [1] Uiteindelijk zou je willen dat rechten van ouders en kinderen niet tegenover elkaar hoeven te staan. Een belangrijke stap om dat te realiseren is stevig investeren in ouders. Investeren in ouders is investeren in kinderen. Wat mij betreft scoort Nederland een onvoldoende als het om nakoming van deze inspanningsverplichting gaat.
[1] Deze vraag kwam tevens aan de orde tijdens de promotieplechtigheid van mr. dr. K.A.M. van der Zon in een vraag die werd gesteld door A-G Lückers.
Relevante jurisprudentie:
EHRM 10 september 2019, 37283/13, ECLI:CE:ECHR:2019:0910JUD003728313 (Strand Lobben e.a. t. Noorwegen).
EHRM 10 maart 2020, 39710/15, ECLI:CE:ECHR:2020:0310JUD003971015 (Pedersen t. Noorwegen).
EHRM 10 maart 2020, 14652/16, ECLI:CE:ECHR:2020:0310JUD003971015 (Hernehult t. Noorwegen).
Parket bij de Hoge Raad 2 oktober 2020, ECLI:NL:PHR:2020:897.
Recent verschenen proefschriften over uithuisplaatsingsbeslissingen:
J. Huijer, Rechtvaardiging van jeugdbescherming in de praktijk, een onderzoek naar de besluitvorming in jeugdbeschermingszaken door de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter (diss. UU), 2020.
K.A.M. van der Zon, Pleegrechten voor kinderen: Een onderzoek naar het realiseren van de rechten van kinderen die in het kader van een ondertoezichtstelling in een pleeggezin zijn geplaatst (diss. Leiden), Den Haag: Boom juridisch 2020.