Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Deze maand verscheen een uitspraak van de Raad van State (d.d. 30 november 2016, nr. 201507848/1/A2) die op een boeiende wijze belangrijke aspecten van het nadeelcompensatierecht laat zien. Zoals het verschil met het planschaderecht.
Rabo Vastgoedgroep bezit kantoren nabij een afrit Hoevelaken van de rijksweg A1. Enkele jaren geleden besloot het ministerie van I&M tot een wegaanpassing; gevolg daarvan was de afsluiting van de afrit. Dat had belangrijke negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid en zichtbaarheid van het pand van Rabo Vastgoedgroep.
Niet geheel duidelijk was in hoeverre de afsluiting definitief zou zijn. Vanuit het ministerie werd stellig aangegeven dat het om een tijdelijke maatregel zou gaan; in het wegaanpassingsbesluit was daarover echter niets opgenomen en ook overigens was in elk geval niet bekend wanneer de weg (eventueel) weer open zou gaan.
Het bedrijf deed daarom een aanvraag bij het ministerie om nadeelcompensatie. De schade bestond uit waardevermindering van het vastgoed.
Het ministerie wees de aanvraag af en uiteindelijk werd het voorgelegd aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Eén van de vragen was of Rabo Vastgoedgroep wel vergoeding voor waardevermindering van haar vastgoed kon vragen, nu het (wellicht) om een tijdelijke maatregel zou gaan. Uiteraard (en dat is ook volgens de jurisprudentie van de Raad van State) kan dit alleen aan de orde zijn als er een schadeveroorzakende maatregel is met een duurzaam karakter.
De Raad van State oordeelt in het voordeel van Rabo Vastgoedgroep: de enkele uitspraak van de minister dat de afsluiting tijdelijk is, is onvoldoende. Nu dit uit de genomen besluiten niet blijkt, en bovendien niet bekend is hoe lang het zal duren, kan Rabo Vastgoedgroep vergoeding vragen voor de waardevermindering van vastgoed.
Een tweede interessante kwestie was de vraag of de aanvraag volgens het planschaderecht moest worden beoordeeld, of volgens de Regeling Nadeelcompensatie. De minister had de vergoeding mede afgewezen omdat het volgens haar volgens het planschaderecht moest worden beoordeeld. Het ging immers om een wegaanpassingsbesluit met planologische trekken. Evenwel vormde het aspect van de wegafsluiting geen verandering van het bestemmingsplan, zodat voor planschadevergoeding geen ruimte kon zijn, aldus het ministerie.
De Raad van State oordeelt ook hier anders. Gevolgen van een wegaanpassingsbesluit worden alleen volgens het planschaderecht beoordeeld voor zover daarbij sprake is van afwijking/wijziging van het bestemmingsplan. Voor zover er daarvan geen sprake is, maar er wel onevenredige nadelige gevolgen zijn, is de Regeling Nadeelcompensatie van toepassing.
Rabo Vastgoedgroep had dus op goede gronden een aanvraag gedaan – vergoeding was op haar plaats.