Catia Luis Fula
Als (aanstaande) echtgenoten huwelijkse voorwaarden opstellen, is het vaak hun bedoeling om hun vermogen gescheiden te houden. In bepaalde gevallen wordt hierin een periodiek verrekenbeding opgenomen.
Catia Luis Fula
Als (aanstaande) echtgenoten huwelijkse voorwaarden opstellen, is het vaak hun bedoeling om hun vermogen gescheiden te houden. In bepaalde gevallen wordt hierin een periodiek verrekenbeding opgenomen.
Als (aanstaande) echtgenoten huwelijkse voorwaarden opstellen, is het vaak hun bedoeling om hun vermogen gescheiden te houden. In bepaalde gevallen wordt hierin een periodiek verrekenbeding opgenomen. Hiermee wordt afgesproken dat het geld dat overblijft nadat alle kosten van de huishouding zijn betaald, alsnog jaarlijks bij helfte wordt verdeeld. Het overgebleven geld noemen we overgespaarde inkomsten. Nu is het juist het periodiek verrekening beding dat roet in het eten kan gooien tijdens een echtscheiding. Jaarlijks verrekenen doen immers maar weinig getrouwden stellen. Het resultaat: al het vermogen dat aanwezig is op het moment dat partijen gaan scheiden, wordt vermoed opgebouwd te zijn uit overgespaarde inkomsten en moet bij helfte worden gedeeld. Anders gezegd: de man die een nieuwe Porsche heeft gekocht van zijn privérekening, moet deze Porsche bij echtscheiding alsnog met zijn vrouw delen. Dit geldt tenzij hij weet aan te tonen dat de Porsche niet is betaald van overgespaarde inkomsten. Dat dit nog niet zo makkelijk blijkt te zijn, blijkt uit een zaak voor de Hoge Raad. Hier speelde met name de vraag: wie moet wat aantonen?
In dit geval ging het niet om een Porsche, maar om de vraag of de onderneming van de man tijdens de echtscheiding moest worden betrokken bij de verrekening. Misschien goed om nog even een beeld te schetsen bij de problematiek. Partijen hadden in dit geval huwelijkse voorwaarden opgesteld met een periodiek verrekeningbeding. Zoals veel andere echtparen met hen, lieten de echtgenoten de jaarlijkse verrekening achterwege tijdens het huwelijk. De zure uitkomst was dat al het aanwezig vermogen, inclusief de onderneming, alsnog moet worden verrekend alsof er een gemeenschap van goederen was. Dit is het uitgangspunt en wordt alleen anders wanneer de man kan aantonen dat zijn onderneming niet is verworven met overgespaarde inkomsten.
De man in kwestie doet een poging door te stellen dat hij al eigenaar was van de onderneming op het moment dat partijen met elkaar in het huwelijk traden. Hierdoor kan volgens hem met zekerheid worden gesteld dat de onderneming niet is opgebouwd uit overgespaarde inkomsten en dus buiten de verrekening valt. De vrouw erkent dat de man inderdaad al eigenaar was van de onderneming. maar deze moet volgens haar toch meegenomen worden in de verrekening. Voor de verwerving van de onderneming is namelijk een hypothecaire geldlening aangegaan, waar tijdens het huwelijk samen op is afgelost. De wet schrijft dan voor dat de onderneming die is verworven met het geleende geld, alsnog moet worden betrokken bij de verrekening. De vrouw zou dan dus alsnog aanspraak kunnen maken op de helft van de waarde van de onderneming.
Toch krijgt de man bij het hof gelijk. Volgens het hof moet de onderneming niet worden meegenomen in de verrekening, aangezien niet met zekerheid is komen vast te staan dat de onderneming is verworven met de lening waarop is afgelost. De vrouw heeft dit volgens het hof dus onvoldoende weten aan te tonen. Dit oordeel lijkt echter in te gaan tegen de hoofdregel die ik eerder omschreef. Immers geldt dat al het vermogen moet worden meegenomen in de verrekening, tenzij de man weet aan te tonen dat dit niet is opgebouwd uit overgespaarde inkomsten. Hoe kan het dan alsnog dat het volgens het hof de vrouw was die had moeten aantonen dat de onderneming is verworven met het geleende geld? Dit vroeg ook de Hoge Raad zich af. Volgens de Hoge Raad heeft de vrouw voldaan aan de bewijsverplichting die op haar rust: zij heeft gesteld dat de onderneming binnen het te verrekenen vermogen valt doordat is afgelost op de lening. Als er dan nog onzekerheid is over de vraag hoe de onderneming door de man is gefinancierd, is het aan de man om hier zekerheid over te geven en niet aan de vrouw. Het hof had het dus precies omgedraaid.
De zaak is uiteindelijk doorverwezen naar een ander hof dat opnieuw een oordeel mag gaan vellen. Het ziet er vooralsnog naar uit dat de man aan het kortste eind zal trekken. Er ligt in ieder geval een boekhoudkundige opdracht. Tenzij de man weet aan te tonen dat de onderneming niet is verworven met behulp van de betreffende lening danwel niet op de lening is afgelost met overgespaarde inkomsten, moet de onderneming worden betrokken bij de verrekening. Er zijn in deze zaak meerdere dingen mis gegaan, wat al begint bij het niet uitvoeren van het periodiek verrekenbeding. Het is begrijpelijk dat de meeste echtgenoten er niet op zitten te wachten om rond de kerstdagen nog eens het overgebleven geld te verdelen. Vaak weten echtgenoten niet eens wat ze dan precies met elkaar zouden moeten verdelen. In een dergelijk geval zou het een aanrader kunnen zijn om een boekhouder te betrekken bij het proces. Die kan erop toezien dat echtgenoten zich houden aan de huwelijkse voorwaarden, zodat gevallen als in de zaak voor de hoge raad kunnen worden voorkomen.