Een franchiseovereenkomst wordt vanwege de terugverdientijd van gedane investeringen in veel gevallen aangegaan voor een periode van minimaal vijf jaar. Tussentijdse beëindiging van de overeenkomst is om die reden, op enkele uitzonderingen na, meestal ook niet mogelijk. Bovendien geldt dat tegen het einde van de franchiseovereenkomst doorgaans een opzegtermijn van minimaal zes maanden tot een jaar in acht moet worden genomen. Wordt een franchiseovereenkomst opgezegd zonder inachtneming van de afgesproken opzegtermijn of wordt deze anderszins voortijdig beëindigd, dan kan dat grote gevolgen hebben voor de partij die het contract opzegt. Deze partij kan dan immers verplicht worden tot vergoeding van de schade die zijn wederpartij leidt als gevolg van de opzegging (zie in dit kader bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 29 mei 2015).
Het positief contractsbelang
Ook in andere gevallen dan bij franchiseovereenkomsten leidt het ontbinden van een overeenkomst dikwijls tot schade. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan deze schade eventueel worden afgewenteld op diegene [k1] die voor de schade verantwoordelijk kan worden gehouden. Volgens vaste rechtspraak is een partij wiens toedoen tot ontbinding heeft geleid, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die door de ontbinding van de overeenkomst is ontstaan. De omvang van deze schadevergoeding wordt vastgesteld door twee situaties met elkaar te vergelijken: enerzijds de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zich zou hebben bevonden als de schuldenaar de overeenkomst niet had beëindigd maar correct was nagekomen, en anderzijds de feitelijke situatie waarin de schuldeiser zich daadwerkelijk na de ontbinding van de overeenkomst bevindt (zie onder meer HR 24 september 2004 en HR 10 juli 2009). Het verschil tussen deze twee situaties kan dan aangemerkt worden als schade, waarbij het zogenaamde positief contractsbelang voor vergoeding in aanmerking komt.
Een vervangende overeenkomst beperkt de schade
Hoewel het op het eerste gezicht aannemelijk lijkt dat een franchisenemer bij het onrechtmatig opzeggen van de overeenkomst door de franchisegever altijd aanspraak op schadevergoeding kan maken, oordeelde de Hoge Raad zeer recent nog dat van schade in een dergelijk geval niet altijd sprake hoeft te zijn. In zijn arrest van 23 september 2016 oordeelde de Hoge Raad dat de franchisenemer in dat geval geen schade leed als gevolg van het sluiten van een vervangende franchiseovereenkomst (zie HR 23 september 2016). Vanwege het feit dat de franchisegever zijn verplichtingen niet nakwam, zag de franchisenemer zich na verloop van tijd genoodzaakt een nieuwe franchiseovereenkomst af te sluiten met een nieuwe franchisegever, die onder vergelijkbare condities dezelfde producten kon leveren. De franchisenemer vorderde evenwel schadevergoeding op grond van wanprestatie van de eerste franchisegever, voor de winstderving over de periode dat de oorspronkelijke franchiseovereenkomst nog zou lopen.
De Hoge Raad ging echter niet mee in het betoog van de franchisenemer. Volgens de Hoge Raad kon de overeenkomst met de nieuwe franchisegever niet buiten beschouwing blijven bij de beoordeling van de situatie waarin de franchisenemer na de opzegging van de franchiseovereenkomst terechtgekomen was. Bovendien was de vervangende overeenkomst feitelijk en juridisch slechts mogelijk geworden als gevolg van de tekortkoming van de oorspronkelijke franchisegever. De nieuwe overeenkomst kon daardoor terecht worden betrokken bij de vraag of door de franchisenemer schade was geleden. Van winstderving was volgens de Hoge Raad in dat geval geen sprake, zodat van schade bij de franchisenemer in het geheel niet kon worden gesproken.
Conclusie: niet elke opzegging leidt tot schade(vergoeding)
Het onrechtmatig beëindigen van een franchiseovereenkomst leidt niet in alle gevallen tot schade. En voor zover al sprake zou zijn van geleden schade, is het maar de vraag of deze schade ook voor vergoeding door een derde in aanmerking komt. Of bij opzegging door een contractspartij al dan niet schade wordt geleden en of eventueel een schadevergoeding op zijn plaats is, hangt sterk af van de feiten en omstandigheden van het geval. Onderhavig arrest van de Hoge Raad illustreert dat daarbij zelfs een aan de onrechtmatige opzegger te wijten omstandigheid niet altijd in diens nadeel hoeft te worden meegewogen; laat staan dat diens onrechtmatig handelen automatisch tot schade of schadevergoeding zou leiden.