Jaco van den Brink
Vorige maand verscheen weer een belangrijk rapport over de bekostiging van de onderwijshuisvesting. Al enkele jaren is duidelijk: het stelsel voor de onderwijshuisvesting kraakt in zijn voegen.
Jaco van den Brink
Vorige maand verscheen weer een belangrijk rapport over de bekostiging van de onderwijshuisvesting. Al enkele jaren is duidelijk: het stelsel voor de onderwijshuisvesting kraakt in zijn voegen.
Vorige maand verscheen hierover weer een belangrijk rijksoverheidsrapport. Al enkele jaren is duidelijk: het stelsel voor de onderwijshuisvesting kraakt in zijn voegen. In elk geval in het funderend onderwijs. Om enkele van de belangrijkste knelpunten te noemen:
Veel scholen zijn gehuisvest in oude gebouwen die niet (gemakkelijk) aan de huidige eisen en wensen kunnen worden aangepast, met betrekking tot binnenklimaat, duurzaamheid en onderwijskundige inrichting.
Juridisch centreert de gemeentelijke bekostiging zich vanuit de huisvestingsverordeningen rond de jaarlijkse aanvraag- en toekenningsronde. In de praktijk gaat het vaak om zo grote uitgaven, dat een meerjarenplanning leidend is. Die komt – nu er hiervoor geen juridische procedure is – in overleg tot stand. Dat gaat meestal goed, maar het zorgt soms voor onhandige onduidelijkheden. Zoals: hoe om te gaan met onvoorziene omstandigheden die het noodzakelijk maken om tussentijds af te wijken van het integraal huisvestingsplan (IHP)?
Tussen ‘groot onderhoud’ en ‘nieuwbouw’ bevindt zich een brede categorie, aan te duiden met ‘renovatie’. Hierbij is vaak onduidelijk hoe de wettelijke bekostigingsverdeling tussen gemeente en bevoegd gezag moet uitvallen.
In het voortgezet onderwijs doen gemeenten nogal eens meer of minder expliciet een beroep op het bevoegd gezag om aan investeringen mee te betalen. Het gemeentefonds wordt als krap ervaren. Schoolbesturen zien zich dan voor de afweging om hun vermogen al dan niet aan te wenden voor investeringen waarvoor het niet direct bedoeld was.
Op 12 maart verscheen het rapport Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel, na een ‘interdepartementaal beleidsonderzoek’ (IBO). Hierin wordt de feitelijke situatie van de onderwijshuisvesting, en worden ook de juridische knelpunten grondig doorgelicht. De verbetervoorstellen liegen er niet om. Allereerst moet de ‘verouderde voorraad’ worden aangepakt. Vervolgens is het voorstel om alle bekostiging voor huisvesting te bundelen, in beginsel de gemeenten verantwoordelijk te maken met de optie voor doordecentralisatie, een wettelijke status van het IHP en ook een afzonderlijke geschillenprocedure.
In de zomer van 2020 werd bekend dat de minister van OCW in het najaar van 2021 met een wetsvoorstel zou komen. Belangrijkste punten hieruit:
Een meerjarig IHP, door gemeente en schoolbesturen gezamenlijk op te stellen, wordt wettelijk verplicht en nader geregeld.
Geldstromen voor nieuwbouw, onderhoud en renovatie kunnen meer op elkaar worden afgestemd. Onder meer doordat renovatie duidelijk een verplichting voor de gemeente wordt, en schoolbesturen in het primair onderwijs meer mogelijkheden hebben om in verbeteringen te investeren.
Ik hoop maar dat de minister zich door het genoemde rapport niet laat weerhouden van het oorspronkelijke plan om dit najaar met een wetsvoorstel te komen. De voorstellen uit dit rapport zijn tamelijk ingrijpend en zouden op zichzelf meer voorbereiding vergen. De praktijk vraagt inmiddels echter dringend om een eerste stap in het verbeteren van de wettelijke regeling (met name van het IHP). Bovendien is het voor mij de vraag of het stelsel wel zo ingrijpend op de schop moet als in genoemd rapport voorgesteld, het oplossen van de bovengenoemde knelpunten kan ook binnen de nu geldende verdeling van bekostigingsstromen.
Hoe dan ook: hoe meer aandacht voor de benodigde verbeteringen aan de onderwijshuisvesting, hoe beter het is!