In twee zeer recente uitspraken van verschillende instanties is wederom aangegeven wat het vrije speelveld is voor christelijke scholen op het gebied van handhaven van de christelijke identiteit. In de zaak Greijdanus College liet het College voor de Rechten van de Mens zich uit over het ontslaan van een docent die van kerk veranderde. In de zaak Beukelmanschool oordeelde het Gerechtshof Den Haag over een basisschool die de toelating van een kind weigerde om gewijzigde geloofsopvattingen van de ouders. Een analyse.


Zaak Greijdanus College1

Het Greijdanus College is een vrijgemaakt gereformeerde middelbare school te Zwolle. Om deze identiteit te waarborgen moeten docenten en ouders van leerlingen de gereformeerde belijdenis onderschrijven. Ook bevatten de statuten van de school tot voor kort een opsomming van kerken waar docenten lid van moesten zijn.

De casus die leidde tot de uitspraak was als volgt: een docente handvaardigheid was al 19 jaar in dienst bij de school. Hoewel zij in eerste instantie aan voornoemde eisen voldeed, was dit later niet meer het geval. Door een geloofsverandering onderschreef ze de grondslag niet meer en zei ze het lidmaatschap van een gereformeerde kerk op. Om deze reden werd zij ontslagen. De docente was het hier niet mee eens: ze was nog steeds christen en meende dat zij ondanks haar geloofsverandering op de school kon blijven functioneren.

Het College voor de Rechten van de Mens geeft in haar uitspraak onder meer het volgende aan:

  • Een school moet haar grondslag consistent handhaven. Dat is het geval: recentelijk heeft de school nog afscheid genomen van een andere docent die niet (meer) aan de eisen voldeed (r.o. 3.10). Interessant is ook de volgende overweging: “Het College merkt daarbij op dat consistent beleid niet inhoudt dat een eenmaal vastgesteld(e) grondslag of beleid niet gewijzigd zou mogen worden” (r.o. 3.11).

  • Het is aan instellingen voor bijzonder onderwijs zelf om hun grondslag en de daaruit vloeiende functie-eisen vast te stellen. Het is niet aan het College om deze inhoudelijk te beoordelen. Het College laat zich dus niet uit over theologische geschillen: er wordt niet getoetst of de theologische visie van de docente past binnen de visie van de school (r.o. 3.16).2 Het College beoordeelt enkel of de gehanteerde functie-eisen gelet op de grondslag in redelijkheid kunnen worden gesteld.

  • Naar de mening van het College is het redelijk dat de school een kerklidmaatschapseis en een instemming met de grondslag eist om deze grondslag te verwezenlijken (r.o. 3.17).

Het College oordeelt aldus dat het Greijdanus College geen verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door een docente te ontslaan om het feit dat zij niet langer lid is van een aangewezen kerkgenootschappen en de grondslag niet langer onderschrijft.

Een nuancerende opmerking over deze uitspraak: een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens is niet bindend, maar 'heeft wel gezag'. In 77% van de gevallen gaan organisaties tot actie over als het College vindt dat sprake is van discriminatie.3

Zaak Beukelmanschool4

De Beukelmanschool is een reformatorische basisschool te Alblasserdam. Net als het Greijdanus College stelt deze basisschool nadere eisen aan docenten en ouders van leerlingen om de identiteit te waarborgen.

In casu betrof het de ondertekening van de grondslag door ouders van leerlingen. Al meerdere kinderen van de bewuste ouders hebben op de Beukelmanschool gezeten of zitten daar nog op, maar bij de aanmelding van het zevende kind trad een geschil op tussen de school en de ouders. De ouders hadden namelijk op enkele onderdelen gewijzigde geloofsopvattingen en de school vroeg hun om, naast de al getekende (algemeen geformuleerde) grondslag, bepaalde theologische standpunten nader te onderschrijven. De school zag deze standpunten als nadere invulling van de grondslag en wilde graag van de ouders weten of zij hiermee instemden. De ouders meenden dat de school onredelijk handelde door deze (volgens hen) nieuwe eisen te stellen, vonden bovendien dat de school zelf ook in strijd met haar grondslag handelde en gingen niet akkoord met de nieuwe eisen. De school stelde dat zij geen nieuwe eisen stelt maar enkel om expliciete bevestigingen vroeg van de - al onderschreven - grondslag. De school hield voet bij stuk en weigert de toelating van het kind.

In een kort geding bij de rechtbank Rotterdam constateert de rechter, net als het College voor de Rechten van de Mens, dat een school met bijzonder onderwijs het recht toekomt om bepaalde eisen aan leerlingen en ouders te stellen. Ook noemt de rechter dat een school huidig beleid ook mag wijzigen, mits dit consistent, kenbaar en eenduidig wordt toegepast (onder andere r.o. 4.4). Zoals alleen een rechter dat kan laat ook deze rechter zich dus niet uit over de beoordeling van de inhoudelijke theologische stellingen. Gezien de omstandigheden van het geval oordeelt de rechter dat de school niet consistent heeft gehandeld. Mede doordat de andere kinderen van het gezin al op de basisschool zitten, had de school niet tot de conclusie kunnen komen om de toelating te weigeren (r.o. 4.11).

Het Gerechtshof oordeelt echter geheel anders. Het hof constateert dat de school nooit eerder was geconfronteerd met dergelijke geschillen over theologische standpunten. De nieuwe eisen die de school stelde moeten dus ook niet als nieuw worden gezien, maar als nadere preciseringen (r.o. 9). Voorts heeft het Hof getoetst hoe de school omgaat met andere ouders die met de grondslag strijdige geloofsopvattingen hebben. De school is met die ouders op vergelijkbare wijze omgegaan (r.o. 12). Aldus heeft de school niet inconsistent en willekeurig gehandeld. Tot slot gaat het Hof in op de stelling van de ouders dat de school zelf ook (theologisch gezien) in strijd handelt met haar grondslag. Met deze stelling maakt het Hof korte metten: “het [staat] de Stichting in beginsel vrij haar eigen invulling te geven aan de grondslag, ook al strookt deze niet met de wijze waarop [ouders] de grondslag [uitleggen]” (r.o. 13). Het Hof komt tot het oordeel dat de school niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat de uitspraak in eerste aanleg moet worden vernietigd.

Conclusie

Sleutelwoorden zijn consistent en consequent handelen.

De lering die we kunnen trekken uit beide uitspraken is dat rechters zich niet uitlaten over de theologische geschillen. Terecht, want het is niet aan de rechter om dat terrein te betreden. De rechter bekijkt slechts of de school, of wat voor religieuze instelling dan ook, in redelijkheid tot een bepaald besluit heeft kunnen komen. Sleutelwoorden zijn consistent en consequent handelen. Binnen dat gegeven speelveld is het niet verboden om eenmaal vastgesteld beleid te wijzigen, mits het een en ander kenbaar is voor de betrokken personen. Ook is het toegestaan om, zelfs na ondertekening van de grondslag, nadere vragen te stellen om te toetsen of ouders aan de grondslag voldoen.

1 Een samenvatting en de volledige uitspraak zijn te vinden op http://bit.ly/13jndCM
Volgens het standaardarrest van de Hoge Raad 5 februari 1957, NJ 1957, 201
3 Zie voor meer over het College voor de Rechten van de Mens: http://bit.ly/1Az2wxW
4 De uitspraak van het Hof is te vinden op http://bit.ly/1GYlNL5. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is te vinden op http://bit.ly/1zbkY2l   

Deel dit artikel

Expertises