Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Er blijft werk voor de distributie-planologisch onderzoekers
De veelbesproken ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ riep de afgelopen periode weer de nodige rechtspraak op. Bovendien wordt het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op dit punt gewijzigd. Voldoende reden om er even aandacht aan te besteden. Als korte toelichting: deze ‘ladder’ is een vereiste waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat plan een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maakt, bijvoorbeeld een woningbouwproject of een winkelcentrum. Strekking van de ‘laddertoets’ is vooral dat geen nieuwbouwprojecten doorgaan die leiden tot leegstand of onnodige uitbreiding van stedelijke gebieden. Het vereiste houdt in dat het betrokken orgaan moet onderzoeken (a) hoe groot de actuele regionale behoefte is aan deze nieuwe bebouwing, (b) of daarin binnen ‘bestaand stedelijk gebied’ kan worden voorzien en (c) als dat niet kan, of de nieuwe bebouwing goed wordt ontsloten.
De jongste uitspraak is die van de Raad van State d.d. 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:108) – een zeldzaam voorbeeld van een succesvol beroep op deze ‘ladder’ door een appellant tegen een bestemmingsplan. Hierin stond de ‘ladder’ centraal zoals neergelegd in de Provinciale Verordening Ruimte van Zuid-Holland.
Inzet was een bestemmingsplan dat een groot aantal woningen buiten Rotterdam mogelijk moest maken. De gemeente had evenwel nagelaten de ‘actuele regionale behoefte’ te onderzoeken (eerste stap uit de ladder); daarnaast had de gemeenteraad verzuimd bij de locatiekeuze aan te sluiten bij de in de verordening aangewezen locaties voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Ik vraag mij af, zeker in het licht van de jongste uitspraak hierover, of hier niet een te strenge toets is aangelegd.
Dat het provinciebestuur (in strijd met haar eigen Verordening) de ontwikkeling goedkeurde, mag de gemeente niet baten. De uitspraak laat zien dat de vaak meer gedetailleerde uitwerking van de ‘laddertoets’ in provinciale verordeningen meer houvast geeft voor een kritisch beroep op de bestuursrechter, dan het algemene art. 3.1.6 Bro.
Wel blijft bij mij de vraag: kon dit beroep van deze appellant wel de toets van het relativiteitsvereiste doorstaan (art. 8:69a Awb)? In de uitspraak d.d. 30 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3180) werd van de betrokken appellant (concurrent van de exploitant van de beoogde nieuwe showroom) geëist dat de laddertoets zijn belang ook beschermde door concrete leegstand in zijn omgeving te voorkomen. Deze gevestigde autohandelaar kon dat niet concreet maken en zijn beroep op het niet voldoen aan de ‘laddertoets’ slaagde daarom niet. Ik vraag mij af, zeker in het licht van de jongste uitspraak hierover, of hier niet een te strenge toets is aangelegd. De laddertoets is ten slotte niet voor niets voorgeschreven.
In de loop van 2017 zal een wijziging van het genoemde artikel uit het Bro van kracht worden. De strekking van de bepaling blijft in hoofdzaak dezelfde, maar de formulering wordt verduidelijkt en heeft niet meer het karakter van een ladder of meertrapsraket. Het gaat om de eis dat het bestuursorgaan de behoefte aan de ontwikkeling (bijvoorbeeld het winkelcentrum) onderzoekt en onderzoekt of daaraan binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voldaan. Kern van de wijziging:voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is nu expliciet een zware motiveringseis opgenomen (namelijk waarom het nodig is om hiervoor buiten het bestaand stedelijk gebied te gaan), en de specifieke toets aan ontsluitingsmogelijkheden vervalt.
Nadeelcompensatie wegens werkzaamheden bij supermarkten steeds kansrijker
Parkeernormen in bestemmingsplan