Blog
Wanneer u als financieel adviseur ondernemers van adviezen voorziet, hebt u vast weleens de volgende opmerking gehoord: “ik heb geen zin om zoveel partner- en kinderalimentatie te betalen, ik verdien liever minder dan dat ik mijn ex-vrouw zoveel moet betalen.”
Wanneer iemand een lager inkomen wil genereren of reeds lagere inkomsten geniet vanwege een inkomstendaling, is het goed om te weten dat de vraag naar iemands verdiencapaciteit centraal staat. De verdiencapaciteit is het inkomen dat een persoon in redelijkheid kan verwerven. Dit zal in principe het uitgangspunt zijn.
Onder welke voorwaarden zal de rechtbank oordelen dat bij de vaststelling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige rekening moet worden gehouden met een inkomensdaling? Om deze vraag te beantwoorden wordt in de praktijk een zogenoemde drietrapsraket gebruikt, die er, schematisch weergegeven, als volgt uitziet:
Allereerst zal de rechtbank beoordelen of de inkomensdaling is veroorzaakt door de onderhoudsplichtige zelf. Wanneer de ondernemer zonder goede gronden zijn goed lopende onderneming laat versloffen of stopt met de onderneming, kan dat worden aangemerkt als verwijtbaar inkomensverlies. De rechtbank zal het inkomensverlies in dat geval buiten beschouwing laten. Wanneer de ondernemer ziek wordt en hij daardoor inkomensverlies lijdt dat hem niet verweten kan worden, zal de rechtbank doorgaans wél rekening houden met het inkomensverlies. Uiteraard geldt daarbij: wanneer men om deze reden een verzoek tot wijziging alimentatie wil indienen, moet kunnen worden bewezen dat het inkomensverlies dat geleden wordt, niet verwijtbaar is (wie stelt moet bewijzen).
In het volgende voorbeeld was het Hof Arnhem-Leeuwarden (uitspraak van 22 juni 2017) van mening dat het inkomensverlies aan een voormalig ondernemer te wijten viel:
'Het inkomensverlies is vooral het gevolg is van keuzes die de man zelf heeft gemaakt. De man heeft zich bij het maken van die keuzes onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gerechtvaardigde belangen van de kinderen en de vrouw. Uit de stukken blijkt immers dat de man eind 2010 een goedlopend klussenbedrijf had. De man heeft de noodzaak om zijn onderneming te stoppen wegens tegenvallende financiële resultaten, onvoldoende onderbouwd. Uit de bankafschriften van de zakelijke rekening van de man blijkt dat er in elk geval tot juni 2011 inkomsten zijn binnengekomen op deze zakelijke rekening. Ook blijkt dat deze rekening steeds maar zo'n € 250,- in de min stond terwijl de man forse contante opnames van deze rekening deed. Het hof kan de noodzaak om met het bedrijf te stoppen dan ook niet afleiden uit het verloop van de zakelijke bankrekening van de man. Nu deze noodzaak evenmin uit andere stukken kan worden afgeleid heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij noodgedwongen moest stoppen met zijn bedrijf, zodat zulks niet komt vast te staan.'
Wanneer inkomensverlies iemand te verwijten valt, zal de rechtbank rekenen met een fictief inkomen: het inkomen dat redelijkerwijs gerealiseerd had kunnen worden.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de onderhoudsgerechtigde op dit moment, of binnen afzienbare tijd, in staat is zijn inkomensverlies te herstellen. De rechter zal bekijken of het voormalige inkomen weer verdiend kan worden of dat van de onderhoudsgerechtigde verlangd kan worden het inkomensverlies te herstellen. Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in dezelfde uitspraak dat het inkomensverlies niet voor herstel vatbaar was:
'In de loop der jaren is de man inmiddels meermalen vastgelopen in het voeren van een goed financieel beheer met als gevolg dat meerdere malen en ook na een schuldhulpverleningstraject opnieuw een grote schuldenlast is ontstaan. Om die reden zijn alle goederen die de man (zullen) toebehoren inmiddels onder bewind gesteld. Voorts is evident dat de man, gelet op zijn werkervaring en achtergrond, niet in staat zal zijn om een dergelijk inkomen in loondienst te verwerven. Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van niet voor herstel vatbaar inkomensverlies.'
Wanneer een inkomensdaling verwijtbaar en voor herstel vatbaar is, zal de rechtbank met een fictief inkomen rekenen. Dit kan voor de onderhoudsgerechtigde zeer nadelig uitpakken. Immers, hij verdient dat inkomen niet, maar wordt wel geacht dat te verdienen. In dat geval zal hij moeten aantonen dat hij over onvoldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
De onderhoudsgerechtigde zal meer concreet moeten aantonen dat zijn inkomen beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm zakt. Alle omstandigheden van het geval kunnen dan worden meegenomen om iemands feitelijke draagkracht vast te stellen, bijvoorbeeld:
de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige;
de noodzaak van de lasten en de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden.
De stelling ‘minder verdienen is minder betalen’ is dus te kort door de bocht. Ga aan de hand van de hierboven geschetste drietrapsraket of het inkomensverlies in een concreet geval kan leiden tot een verlaging van kinder-of partneralimentatie.
Deze blog is onderdeel van de kwartaalnieuwsbrief 'Echtscheiding & Ondernemers'. Deze nieuwsbrief ook ontvangen? Schrijf u hier in.