Blog
Jaarlijks leggen duizenden leerlingen een eindexamen af. De meeste leerlingen slagen, anderen helaas niet. Een aantal leerlingen zakt op een enkele punt. Eén extra vraag goed beantwoord en ze waren geslaagd. Die leerlingen doen een herexamen of leggen zich bij de uitslag neer. Of vechten de beslissing juridisch aan. Op 19 juli 2019 deed de Hoge Raad uitspraak in zo’n zaak.
In het schooljaar 2016-2017 deed een leerlinge – laten we haar de Franse naam Aimée geven – examen in VWO 6. Aimée had een 6,9 als schoolexamencijfer en ontving voor het afgelegde examen Frans een 4,03. Gemiddeld kreeg Aimée voor Frans een 5,45 en, afgerond naar beneden, was dit een onvoldoende. Helaas had ze al meerdere onvoldoendes staan en Aimée zakte voor haar examens.
Vraag 15 van het examen Frans had Aimée beantwoord met ‘en effet’, terwijl het goede antwoord ‘il s’agit’ had moeten zijn, aldus het beoordelingsformulier. Na klachten rekende het College voor Toetsen en Examens (CvTE) het antwoord ‘en effet’ ook goed. Op het aanvullende correctievoorschrift voor het examen stond dit echter niet vermeld. Wel hield het CvTE daarmee rekening bij het vaststellen van de normeringsterm (N-term).
Aimée was van mening dat als het antwoord ‘en effet’ direct goed was gerekend, zij het examen met een 5,5 af zou ronden – een voldoende dus. Ze stapte naar de rechter en vroeg de rechter in een kort geding om de Staat der Nederlanden (het CvTE) haar alsnog de scorepunt toe te kennen of de N-term verder te verhogen.
De Staat gaf daarop het antwoord dat al rekening gehouden was met de onduidelijkheid over de antwoorden door de N-term bij de beoordeling te verhogen van 0,4 naar 0,5. De rechter wees de vordering van Aimée af. Aimée ging daarom naar het Gerechtshof en volgende daarmee de civiele procedure. Het Hof oordeelde dat Aimée niet de civiele procedures had moeten volgen, maar de bestuursrechtelijke procedures. Het Hof verklaarde zich daarom onbevoegd.
Aimée liet het er niet bij zitten. Ze ging in cassatie, wat betekent dat ze naar de Hoge Raad ging om te vragen of de Hoge Raad de uitspraken van het Gerechtshof kon vernietigen. De Hoge Raad oordeelde zo:
In artikel 8:4 lid 3 onder b van de Algemene wet bestuursrecht [1] staat dat geen beroep ingesteld kan worden tegen een besluit dat gaat over, onder andere, de vaststelling van beoordelingsnormen. De Hoge Raad besliste dat het correctievoorschrift en de N-term, die beiden door Aimée bestreden werden, onder ‘beoordelingsnormen’ vallen. Oftewel: die kon Aimée dus niet aan de bestuursrechter voorleggen. Ze kon tenslotte geen beroep tegen zo’n beslissing instellen. De bestuursrechtelijke procedures konden niet gevolgd worden door Aimée. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de zaak doorverwezen naar een ander Gerechtshof, om opnieuw de zaak van Aimée te beoordelen. Dat Gerechtshof moet zich nog over de zaak buigen. Aimée zal dus even moeten wachten op de definitieve uitspraak. Of het aan te bevelen is om examenuitslagen tot de Hoge Raad aan te vechten, is de vraag. Maar in dit geval geldt: qui ne risque rien n'a rien.
[1] Artikel 8:4 lid 3 onder b Algemene wet bestuursrecht: Geen beroep kan ingesteld worden tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.