Jaco van den Brink

Op 12 november 2024 deed het Gerechtshof Amsterdam uitspraak in een zaak die de verantwoordelijkheid van gemeenten bij het bieden van jeugdhulp opnieuw onder de loep nam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3118)*. In deze zaak stonden een moeder en haar zoon tegenover de gemeente X. De vraag was of de gemeente tekort was geschoten in haar wettelijke verplichtingen op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet. De uitspraak biedt inzichten in hoe gemeenten moeten omgaan met de balans tussen wettelijke verplichtingen, keuzevrijheid van ouders en het kind, en budgettaire beperkingen.

*ECLI:NL:GHAMS:2024:3118

Casus: wachttijd en passende zorg voor jeugd met ASS en ADHD

De zoon, geboren in 2009, ontvangt jeugdhulp gelet op zijn ASS en ADHD. Na een eerste verzoek om hulp in juni 2017 duurde het tot februari 2019 voordat de jongen daadwerkelijk passende zorg ontving. De moeder stelde dat de gemeente had gefaald in haar zorgplicht en eiste compensatie.

Het Hof bekrachtigde echter het vonnis van de rechtbank: de gemeente was niet onrechtmatig in haar handelen. Ondanks de aanzienlijke wachttijd stelde het hof vast dat de gemeente binnen de grenzen van de Jeugdwet en relevante internationale verdragen had gehandeld.

Keuzevrijheid van ouders versus gemeentelijke bevoegdheid

Een interessant aspect van deze zaak is de vraag in hoeverre de keuzevrijheid van ouders invloed heeft op de jeugdhulp die gemeenten bieden. Het Hof oordeelde dat ouders niet onbeperkt aanspraak kunnen maken op voorzieningen die afwijken van wat de gemeente heeft vastgesteld als passend.

In dit geval was er binnen afzienbare tijd een passende voorziening beschikbaar bij instelling [Y]. De moeder wenste echter een andere voorziening bij [vestiging], die aanpassingen vereiste, of bij [Z], waar het budgetplafond was bereikt. Het hof concludeert dat de keuzevrijheid van ouders niet zover reikt dat zij voorzieningen kunnen eisen die duurder zijn of buiten het beschikbare zorgaanbod vallen. De Jeugdwet biedt ouders wel inspraak, maar het uiteindelijke beslissingsrecht over hoe zorg wordt georganiseerd ligt bij de Gemeente, zolang er sprake is van een passende voorziening die voldoet aan de behoeften van het kind.

Mag budget een rol spelen bij het bieden van jeugdhulp?

De uitspraak herbevestigt tegelijkertijd dat financiële overwegingen geen reden mogen zijn om hulp te weigeren, als passende hulp niet tijdig beschikbaar is. Het gemeentelijke budget mag geen belemmering vormen als eenmaal is vastgesteld dat een jeugdige of ouder een individuele voorziening nodig heeft. Zodra dit recht bestaat, kunnen jeugdigen en ouders hieraan aanspraken ontlenen.

Wel mogen gemeenten bij de inkoop van zorg letten op kosten en streven naar efficiëntie. Dit betekent dat gemeenten contracten mogen afsluiten met zorgaanbieders die kosteneffectief zijn en oplossingen kunnen zoeken om zorg goedkoper te organiseren. Dit mag echter nooit leiden tot een situatie waarin een passend zorgaanbod niet beschikbaar is.

Conclusie: de gemeentelijke plicht tot passende en tijdige zorg

Deze uitspraak bevestigt opnieuw dat de plicht van gemeenten tot het faciliteren van passende jeugdhulp zwaar weegt en niet afhankelijk mag zijn van financiële beperkingen. Zodra een jeugdige recht heeft op een individuele voorziening, moet deze daadwerkelijk en tijdig worden geboden. Gemeenten mogen streven naar kostenbesparingen en efficiëntie, maar deze mogen nooit leiden tot een vermindering van de hulp waarop iemand recht heeft. Tegelijkertijd toont deze zaak ook de complexiteit van de uitvoering van de Jeugdwet. Zelfs als een gemeente zorgvuldig handelt binnen de wettelijke kaders, kunnen operationele uitdagingen leiden tot situaties waarin jeugdigen langere tijd zonder passende zorg blijven.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises