Blog
De beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van een kind is voor ouders vaak heel ingrijpend, maar nog pijnlijker wanneer de beslissing wordt genomen op basis van een onderzoek dat in de ogen van de betrokken ouder(s) niet deugt. In de praktijk komt het geregeld voor dat ouders van mening zijn dat een heel verkeerd beeld van hen of het kind wordt geschetst in een onderzoeksrapport. Moet een ouder zich daar noodgedwongen bij neerleggen of heeft een ouder recht op het laten uitvoeren van een tegenonderzoek?
Voordat er een verzoek tot uithuisplaatsing van een kind wordt gedaan, heeft de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek adviseert de Raad voor de Kinderbescherming de kinderrechter. Wat er in dit onderzoeksrapport staat, is bij een verzoek tot uithuisplaatsing (en andere jeugdbeschermingsmaatregelen) dus van groot belang. Bij de verlenging van een uithuisplaatsing komt het ook geregeld voor dat de gecertificeerde instelling een onderzoeksrapport aan de rechter voorlegt. Ook dan is het erg belangrijk dat de inhoud van dit rapport klopt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan resultaten van een persoonlijkheidsonderzoek dat bij een ouder is afgenomen.
Van dit laatste was sprake in een recente zaak. De moeder in kwestie was het niet eens met de onderzoeksresultaten en vroeg daarom aan de rechter om een tegenonderzoek uit te laten voeren. In de wet staat echter alleen dat de rechter op verzoek van een ouder een deskundige kan benoemen als het gaat om een ondertoezichtstelling of de beëindiging van het ouderlijk gezag. Een uithuisplaatsing wordt in dit wetsartikel niet genoemd. Nu is dus de hamvraag: geldt het recht op een tegenonderzoek ook voor een geval waarin het gaat om de uithuisplaatsing van een kind?
De Hoge Raad (ons hoogste rechtscollege) heeft bepaald dat ouders ook een recht op contra-expertise hebben als sprake is van een uithuisplaatsing. De ratio van het wetsartikel over de contra-expertise is namelijk dat ouders een standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming of van een gecertificeerde instelling gemotiveerd kunnen weerspreken. Dat ouders die mogelijkheid moeten kunnen krijgen, heeft als reden dat een jeugdbeschermingsmaatregel zoals een ondertoezichtstelling of een gezagsbeëindigende maatregel diep in het familie- en gezinsleven ingrijpt. Een uithuisplaatsing is een meer ingrijpende maatregel dan een ondertoezichtstelling, dus is de Hoge Raad van oordeel dat het wetsartikel ook voor die maatregel geldt.
Zoals gezegd, gaat het erom dat de ouder door de contra-expertise in staat wordt gesteld om weerwoord te bieden aan het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling. Als door een ouder aan de kinderrechter een verzoek tot het laten uitvoeren van een contra-expertise wordt gedaan, moet de rechter het volgende beoordelen:
Is het verzoek voldoende concreet?
Is het verzoek ter zake dienend (kan het mede tot de beslissing van de zaak leiden)?
Verzet het belang van de kinderen zich niet tegen toewijzing van het verzoek?
Als deze drie vragen met een positief worden beantwoord, moet de rechter het verzoek tot contra-expertise toewijzen. In de praktijk is maar zelden aangenomen dat een nieuw deskundigenonderzoek op zichzelf te belastend is voor een kind. Ook mag een rechter dit verzoek van een ouder niet afwijzen als de rechter van mening is dat hij of zij al voldoende is voorgelicht op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van de zaak. De rechter moet altijd de drie bovengenoemde vragen beoordelen.
Samengevat kun je als ouder dus ook bij een verzoek tot uithuisplaatsing een beroep doen op het recht op contra-expertise. Dit recht geeft ouders een instrument in handen om tegenwicht te bieden aan de sterke positie van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling.