Lennart Alberts
Sinds het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018 zijn er verschillende uitspraken over graafschade gewezen. Ook in dit voorjaar zijn een aantal uitspraken verschenen. Het is de moeite waard om daarbij stil te staan.
Lennart Alberts
Sinds het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018 zijn er verschillende uitspraken over graafschade gewezen. Ook in dit voorjaar zijn een aantal uitspraken verschenen. Het is de moeite waard om daarbij stil te staan.
Sinds het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018 [1] zijn er verschillende uitspraken over graafschade gewezen. Ook in dit voorjaar zijn een aantal uitspraken verschenen [2]. Het is de moeite waard om daarbij stil te staan. Eerst zal ik kort ingaan op de uitspraak uit 2018.
De 'Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (CROW 500)' heeft in de genoemde uitspraak van de Hoge Raad een centrale rol gekregen. Weliswaar is de Richtlijn niet gelijk te stellen met wet of regel, maar in juridische zin geldt zij als toetsingskader voor de vraag of een grondroerder aan de zorgplicht voldaan heeft. Kortweg komt die uitspraak er namelijk op neer dat ingeval van graafschade getoetst wordt of de grondroerder zich aan de Richtlijn heeft gehouden. Als de grondroerder zich niet aan die Richtlijn gehouden heeft, dan is in beginsel sprake van een schending van de zorgplicht met aansprakelijkheid tot gevolg. In beginsel, omdat er omstandigheden kunnen zijn die afwijking rechtvaardigen.
Een prangende vraag waar in de rechtspraak een antwoord op gegeven moet worden. Ik beperk mij in dit verband tot de uitspraken van dit voorjaar.
In het arrest van het Hof Amsterdam van 25 februari 2020 kwam expliciet aan de orde of afwijking van de Richtlijn in dit geval kon worden gerechtvaardigd. In deze zaak had een aannemer ten behoeve van de aanleg van een oprit twee damwanden met een kraan in de grond getrild. Zowel een hoogspanningskabel, als een laagspanningskabel bleken te zijn beschadigd. De grondroerder had verzuimd om rondom de graaflocatie de kabels en leidingen te lokaliseren. Als argument voerde zij onder meer aan dat medewerkers van Liander mondeling verklaard hadden dat ter plaatse van het intrillen er geen kabels of leidingen zouden liggen. De betreffende medewerkers ontkenden dit ten stelligste. Dat bewijsprobleem pakte in het nadeel van de aannemer uit. Ook overigens zag het Hof geen aanleiding om een rechtvaardiging aan te nemen voor de afwijking van de Richtlijn. [3]
Ook in de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 26 februari 2020 kwam de lokaliseerplicht aan de orde. De vraag was niet óf de precieze ligging moet worden gelokaliseerd als deze zich volgens de tekeningen binnen de afstand van 1,5 m. bevinden. Partijen waren het over die vraag wel eens. In discussie was echter op welke afstand precies gegraven werd. Het zou om 2 cm. verschil gaan. In dat verband merkte de Rechtbank op dat de zorgplicht van de aannemer onder bepaalde omstandigheden zelfs ruimer zou zijn dan de Richtlijn. De Rechtbank wees daarbij op de ouderdom van de gebruikte tekeningen en de techniek om de tekeningen te lezen (schaalgrootte tekeningen en vertaalslag naar werkelijkheid), het feit dat de kabel ruim 50 jaar geleden gelegd was, de dikte van de kabel (enkele centimeters) en er gegraven werd in het drukste gebied van Nederland met een beweegbare bodem. Kortom, geen rechtvaardigingsgrond om af te wijken van de Richtlijn, maar daarentegen juist een ruimere zorgplicht.
Tot slot de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020. Daarbij werd allereerst vastgesteld dat strikt genomen de Richtlijn geen toepassing verdiende, omdat er met de hand gegraven werd. Evenwel paste de Rechtbank de norm van zorgvuldig handelen ook in dit geval toe [4]:
Gelet op het partijdebat en het incidentenrapport van V&SH, stelt de kantonrechter vast dat in het onderhavige geval geen mechanische grondwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, maar uitsluitend handmatige grondwerkzaamheden. Dat brengt mee dat naar de letter van de wet de WIBON en de daarin vermelde zorgplicht voor grondroerders niet van toepassing is op het onderhavige geval. Dat betekent echter niet dat op V&SH geen enkele zorgplicht rust bij het verrichten van grondwerkzaamheden. V&SH dient de in de omstandigheden van het geval noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen om te voorkomen dat andere kabels en leidingen worden beschadigd. Voor de invulling van die zorgvuldigheid kan aansluiting worden gezocht bij de Richtlijn. Immers, volgens de Hoge Raad dient bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid groot gewicht te worden toegekend aan de Richtlijn, aangezien de Richtlijn de weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen vormt. (Hoge Raad 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, ro. 3.7.2)
De uitspraak van het Hof van 25 februari 2020 legt de bewijsproblematiek bij de grondroerder neer. Dat dwingt de grondroerder om mondelinge uitlatingen van medewerkers van netbeheerders telkens op schrift te bevestigen, terwijl het bovendien nog maar de vraag is of een dergelijke uitlating de grondroerder daadwerkelijk ontslaat van haar zorgplicht. In 2019 is reeds uitgemaakt dat onnauwkeurige tekeningen c.q. tekeningen die niet voldoen aan de eis van artikel 5 lid 2 BION niet meebrengen dat de grondroerder ontslagen wordt van de eigen onderzoeksplicht. [5] Mijns inziens geldt dit mutatis mutandis ook ten opzichte van mondelinge verklaringen van medewerkers van netbeheerders. De grondroerder zal dus nog steeds de Richtlijn dienen op te volgen en kan niet wegkomen met het doen van een beroep op ‘eigen schuld’ van de netbeheerder.
De uitspraak van Rechtbank Amsterdam gaat zelfs een stapje verder en stelt dat onder bepaalde omstandigheden die zorgplicht zelfs verder kan gaan dan het enkele opvolgen van de Richtlijn. De grondroerder dient dus telkens alle omstandigheden in acht te nemen bij de uitvoering van de Richtlijn. Tot slot laat de uitspraak van Rechtbank Rotterdam zien dat de Richtlijn zelfs de norm blijft, als deze strikt genomen geen toepassing verdient. Het uitgangsput lijkt te zijn dat als er in de grond geroerd wordt, er dan sowieso een zorgplicht geldt.
De weergegeven uitspraken geven weinig hoop aan de grondroerder om bij afwijking van de Richtlijn te kunnen ontsnappen aan aansprakelijkheid (schending zorgplicht). De vraag rijst of de way-out van de Hoge Raad, ‘in beginsel’, geen wassen neus is en eerder zou moeten luiden: ‘per definitie’. Nauwkeuriger gezegd: tot nu toe wijst de huidige lijn in de rechtspraak niet op concrete omstandigheden die de Richtlijn buiten spel kunnen zetten en dat dwingt dus om niet te scherp aan de wind te zeilen.
[1] HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, r.o. 3.7.2, TBR 2018/110, m.nt. J.A.M.A. Sluysmans (Zorgplicht grondroerder)
[2] Hof Amsterdam 25 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:574; Rb. Amsterdam 26 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1629, r.o. 4.7; Rb. Rotterdam 29 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4736, r.o. 5.10
[3] Zie rechtsoverweging 3.11, Hof Amsterdam 25 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020
[4] Citaat uit rechtsoverweging 5.10 uit Rb. Rotterdam 29 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4736
[5] Rb. Rotterdam 12 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6939 en Rb. Den Haag 6 augustus 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9017