Bas Hengstmengel

Deze week werd het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025 gepubliceerd in de Staatscourant. Dat klinkt misschien wat technisch en saai, maar het is belangrijke materie voor veel werkgevers, zeker voor werkgevers in arbeidsintensieve sectoren.

Deze premies zijn namelijk een belangrijk onderdeel van de werkgeverslasten. Dat geldt in het bijzonder voor werkgevers in de uitzendbranche (sector 52), voor wie de premies significant hoger zijn dan in andere sectoren en een belangrijke factor zijn in de kostprijs. Ook zijn de parameters van belang in de overweging van werkgevers om eigenrisicodrager te worden of blijven voor één of beide onderdelen van de Werkhervattingskas: de WGA (onderdeel van de WIA) of de Ziektewet (ZW).

Premie WGA WHK 2025

Het UWV verwerkte de parameters in een verhelderende, jaarlijkse publicatie Gedifferentieerde premies WGA en Ziektewet. De editie 2025 verscheen ook deze week.

Twee zaken vallen op voor 2025:

  1. de sectorale premie voor de Ziektewet in de sector Uitzendbedrijven daalt fors;

  2. het aandeel van de sector Uitzendbedrijven in de totale loonsom van eigenrisicodragers is hoog en gaat naar verwachting stabiliseren.

Omdat uitzendkrachten vrijwel altijd een contract voor bepaalde tijd hebben, is er een hoger risico op het gebruik van het vangnet van de Ziektewet (en dus kosten voor de Whk). Daarom kent de sector Uitzendbedrijven traditioneel een hoge premie.

Gedifferentieerde premies

Gedifferentieerde premies? Hoe zat dat ook alweer? Het stelsel van sociale verzekeringen in Nederland valt uiteen in volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Voor wie in loondienst werkt, betaalt de werkgever (als uitgangspunt) de premies werknemersverzekeringen. De werknemersverzekeringen zijn te onderscheiden in verzekeringen op basis van de Werkeloosheidswet (WW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW). Daarmee worden de risico’s van werkeloosheid en (langdurige) arbeidsongeschiktheid opgevangen.

WW

De WW wordt gefinancierd uit het Algemeen Werkeloosheidsfonds (AWf). Sinds de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) in 2020 is de hoogte van de WW-premie per werknemer afhankelijk van het type contract. Kort gezegd: bij een contract voor onbepaalde tijd (geen oproepovereenkomst) en voor enkele specifieke groepen, geldt de lage WW-premie (AWf laag). Voor alle andere contractvormen geldt de hoge premie (AWf hoog), die altijd 5 procentpunten hoger is dan de lage premie. De overeenkomsten van de meeste ‘klassieke’ uitzendkrachten vallen onder de hoge premie. In het detacheringsdeel van branche zal de lage premie vaker voorkomen.

WW-premies zijn dus afhankelijk van het type dienstverband, maar niet (meer) van de sector waarin de werkgever is ingedeeld. Ze zijn ook onafhankelijk van de WW-uitstroom bij een werkgever. Dat ligt anders bij de premies voor de WGA (onderdeel van de WIA) en de ZW.

WIA

De WIA bestaat feitelijk uit twee verzekeringen: de WGA (voor gedeeltelijk of tijdelijk volledig arbeidsongeschikten) en de IVA (voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten). De IVA wordt gefinancierd uit een basispremie die voor alle werkgevers gelijk is. De premie voor de WGA is daarentegen ‘gedifferentieerd’. Dat wil zeggen dat de hoogte van deze premie afhankelijk is van een aantal parameters bij de betreffende werkgever. Kort gezegd: grote werkgevers betalen een volledig individueel bepaalde premie, kleine werkgevers betalen een volledig sectorale premie, middelgrote werkgevers betalen een combinatie. De individuele premie en de sectorale premie zijn gebaseerd op de WGA-lasten van de afgelopen tien jaar die aan de werkgever respectievelijk de betreffende sector kunnen worden toegerekend.

Ziektewet

De eerste tien jaar van de WGA-uitkering en ZW-uitkeringen voor werknemers met een flexibel dienstverband, zoals uitzendkrachten, worden gefinancierd uit de Werkhervattingskas (Whk). Net als de WGA-premie is de ZW-premie gedifferentieerd.

Uitzendbranche

Bij een contract voor onbepaalde tijd komt de loondoorbetaling bij ziekte (als hoofdregel) gedurende twee jaar voor rekening van de werkgever. Omdat uitzendkrachten vrijwel altijd een contract voor bepaalde tijd hebben, is er een hoger risico op het gebruik van het vangnet van de Ziektewet (en dus kosten voor de Whk). Daarom kent de sector Uitzendbedrijven (sector 52) traditioneel een hoge premie.

Sinds mei 2017 is verloning in specifieke sector-BV's niet meer mogelijk voor uitzendbureaus (voor nieuwe aanmeldingen althans). Bovendien werd in de aangepaste Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, die in 2020 tegelijk met de WAB van kracht werd, bepaald dat ondernemingen die ten minste 50% van de loonsom uitzenden, altijd in sector 52 vallen (en payrollondernemingen in 45). Dit kan anders liggen bij gemengde bedrijven. Ondernemingen die voor ten minste 15%, maar niet meer dan 50% van hun loonsom uitzenden, krijgen een gesplitste aansluiting, waarbij de uitzendloonsom in sector 52 wordt ingedeeld en de niet-uitzendloonsom in een andere sector.

Daling premie Ziektewet sector Uitzendbedrijven

In 2025 stijgt de sectorale premie voor de ZW in 64 sectoren en daalt in slechts 3. Opvallende daler: de sector Uitzendbedrijven (van 4,13% in 2024 naar 3,23% in 2025). Daar ligt een cao-wijziging aan ten grondslag.

In de Cao voor Uitzendkrachten werd lange tijd de juridische fictie gehanteerd dat in het geval er sprake was een uitzendovereenkomst met uitzendbeding (in Fase A) en de uitzendkracht werd ziek, de opdrachtgever geacht werd de opdracht te hebben opgezegd. Bij ziekte eindigde dan ook de uitzendovereenkomst. In maart 2023 oordeelde de Hoge Raad echter dat die fictie juridisch niet deugde. Slechts bij een daadwerkelijke opzegging van de opdracht door de opdrachtgever zou de uitzendovereenkomst van een zieke uitzendkracht eindigen. Vooruitlopend op het oordeel van de Hoge Raad waren cao-partijen al overeengekomen dat per juli 2023 de Cao voor Uitzendkrachten op dit punt zou wijzigen. Bij ziekte zou het uitzendbeding niet langer leiden tot het einde van de uitzendovereenkomst, ook niet bij een opzegging door de inlener (strikter dus dan de wettelijke mogelijkheden).

Deze cao-wijziging betekent per juli 2023 lagere ZW-uitkeringslasten voor sector 52. De zieke uitzendkracht blijft immers in dienst en de uitzendwerkgever betaalt net als andere werkgevers het loon door gedurende (in ieder geval) fase A (maximaal 52 gewerkte weken). Indien de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt, betaalt het UWV een ZW-uitkering tot de termijn van 104 weken ziekte is verstreken en de uitzendkracht onder het bereik van de WIA komt.

Bedacht moet worden dat de forse daling van de premie nog slechts is gebaseerd op het half jaar sinds de cao-wijziging. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat de premie voor 2026 verder zal dalen.

Eigenrisicodragen ziektewet

De bovengenoemde premies voor de Whk dienen te worden afgedragen door werkgevers die publiek verzekerd zijn voor beide onderdelen van de Whk (WGA en ZW). Werkgevers kunnen er echter ook voor kiezen het risico voor één of beide onderdelen zelf te dragen (en desgewenst elders te verzekeren). Voor uitzendorganisaties kan daarbij meewegen of vooral met Nederlandse of juist met buitenlandse uitzendkrachten (mogelijk met A1-verloning) wordt gewerkt.

Het aandeel van de sector Uitzendbedrijven in de loonsom van eigenrisicodragers voor de ZW is vergeleken met andere sectoren hoog (in 2024: 70% tegenover 47%). Binnen de sector Uitzendbedrijven is het aandeel gestegen van 50% in 2022 naar 70% in 2024. Die relatief grote stijging is vooral veroorzaakt door de overstap van een aantal grote uitzendbedrijven naar het eigenrisicodragerschap per januari 2023. De verwachting van het UWV is dat de percentages van 2024 stabiel blijven in 2025.

Tot zover in enkele hoofdlijnen het verhaal achter premiedifferentiatie. Best interessant en te begrijpen toch?

 

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises