Cornelis Klepper


Wanneer de aannemer een (nieuwbouw)woning oplevert die niet voldoet aan de afgesproken normen, moet hij normaal gesproken binnen een redelijke termijn zorgen voor herstel. Dat uitgangspunt staat in de wet. Deze verplichting geldt niet als de kosten van herstel niet in verhouding staan tot het ongemak van het gebrek. Dat kan het geval zijn als het gebrek slechts esthetisch van aard is. Een heldere uitleg daarover gaf collega Steven Bergwerff eerder in deze blog .

De kleur van het metselwerk

Recent oordeelde de Raad van Arbitrage over zo’n geval, waarin sprake was van een zuiver esthetisch gebrek. Het ging om de kleur van de (gevel)stenen waarmee gemetseld was. Aan de opdrachtgevers, in dat geval consumenten, was een bronsgroene steen beloofd voordat de overeenkomsten werden gesloten. Zowel in de brochure als op de tekeningen was deze groene steen te zien. Vervolgens ontdekte de aannemer dat die steen niet meer leverbaar was. Hij overlegde met de architect en besloot een oranje rode steen toe te passen. De opdrachtgevers werden echter niet geïnformeerd en sloten de overeenkomst in de verwachting een groene gevel te krijgen.

De opdrachtgevers hadden er in dit geval beter aan gedaan om een kort geding te starten.

Tijdens de bouw zagen de opdrachtgevers tot hun stomme verbazing dat bij hun huis geen groene, maar een oranje rode steen werd toegepast. De aannemer stopte na hun protest niet met bouwen maar voltooide de woning. De opdrachtgevers lieten het er niet bij zitten en wendden zich tot de Geschillencommissie Garantiewoningen. Daar vorderden zij in de eerste plaats herstel van de gevel.

Geen herstel, wel schadevergoeding

Hoewel de commissie oordeelde dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming, vond ze dat het gedeeltelijk afbreken van de woning te ver zou gaan. Herstel kon immers niet anders plaatsvinden dan door de woning grotendeels te slopen en opnieuw op te bouwen. De primaire vordering van de opdrachtgevers werd daarom afgewezen. Wel bepaalde de Geschillencommissie dat de aannemer een vervangende schadevergoeding moet betalen aan de opdrachtgevers. De hoogte van die schadevergoeding wordt gelijkgesteld aan het bedrag waarvoor nog de bankgarantie van de aannemer geldt: 5% van de aanneemsom. De arbiters bepalen in redelijkheid en billijkheid dat de opdrachtgevers recht hebben op een schadevergoeding van € 6.500,-.

Conclusie

De praktijkles die volgt uit deze casus is dat het erg lastig is om te voorspellen of herstel van een zuiver esthetisch gebrek kan worden afgedwongen. De opdrachtgevers hadden er in dit geval beter aan gedaan om een kort geding te starten. Dat had direct na constatering van de afwijkende steenkleur  gekund. In een dergelijke procedure kan een voorlopige voorziening worden gevraagd van de rechter, bijvoorbeeld een verbod voor de aannemer om met de verkeerde stenen verder te metselen. Via die route kan een opdrachtgever bereiken wat hij werkelijk wil: een mooie gevel. Als pas achteraf een procedure wordt gestart, is vaak alleen zicht op een schadevergoeding.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises