Blog
In de Nederlandse wet is niets geregeld ten aanzien van zogenoemde ‘drangtrajecten’, ook wel ‘preventieve jeugdbescherming’ genoemd. De wet maakt slechts onderscheid tussen vrijwillige jeugdhulpverlening (geregeld in de Jeugdwet) en kinderbeschermingsmaatregelen (Boek 1 van het Burgerlijk wetboek). In de Jeugdwet is nadrukkelijk vastgelegd dat uitsluitend gecertificeerde instellingen (hierna: GI) kinderbeschermingsmaatregelen mogen uitvoeren, maar dat zij geen jeugdhulp mogen aanbieden. Op de website van het Keurmerkinstituut kun je nagaan welke organisaties gecertificeerd zijn (denk o.a. aan Nidos, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, Intervence en de WSS).
Maar ‘drang’ bestaat in de praktijk wel degelijk. Hoe zit dat dan? Allereerst dient te worden opgemerkt dat het begrip ‘drang’ op twee manieren kan worden gebruikt: als attitude van een professional en als een traject. In de eerste betekenis houdt drang in dat professionals hun autoriteit kunnen gebruiken om aan te dringen op verandering. Door opvoeders kan dit als drang worden ervaren (drang kan ontaarden in intimidatie wanneer de druk wordt uitgeoefend op andere gronden dan de professionaliteit vanuit het belang van het kind). In de tweede plaats kan drang een traject zijn. Daar ga ik hierna verder op in.
Op de website van het Nederlands Jeugdinstituut is uitgelegd wat een ‘drangtraject’ inhoudt :
“Kenmerkend is dat aan drang-trajecten geen onderzoek of uitspraak van een rechter vooraf is gegaan. Er zijn echter wel voorwaarden voor ouders aan verbonden: drang-trajecten zijn niet vrijblijvend. Vaak zijn drang-trajecten de laatste kans om een jeugdbeschermingsmaatregel te voorkomen.”
Ter illustratie de volgende casus:
Veilig Thuis maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van een minderjarige. De ouders weigeren om de hulpverlening in vrijwillig kader te accepteren en Veilig Thuis brengt het gezin in bij De Beschermingstafel (soms heet dit ook ‘jeugdbeschermingsplein’). Tijdens dat overleg zitten allerlei partijen aan tafel, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming. Er wordt besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gaat doen naar de veiligheid van de minderjarige. In de tussentijd krijgt het gezin alvast een ‘preventieve jeugdbeschermer’ toegewezen. Uit angst voor een kinderbeschermingsmaatregel geven de ouders hun medewerking aan de inzet van de preventieve jeugdhulpbeschermer. Het is voor hen onduidelijk wat de consequenties zijn wanneer zij weigeren om mee te werken.
In bovengenoemde situatie is sprake van een juridisch vacuüm: de activiteiten tijdens een drangtraject hebben geen juridische status. Het is dan ook belangrijk dat de hulpverlener ervan doordrongen is dat een drangtraject in het vrijwillig kader thuishoort. Ouders en kinderen hebben gedurende dit traject immers niet de rechtspositie die bij het gedwongen kader hoort. Het is zelfs onduidelijk wat de rechten van ouders en kinderen tijdens een drangtraject zijn. Ook is het maar de vraag in hoeverre het is toegestaan dat de preventieve jeugdbeschermer zich namens de GI dringt in het vrijwillig kader, gelet op de letterlijke tekst van de Jeugdwet.
Is een drangtraject dan alleen maar negatief? Dat denk ik niet, wel zullen professionals zich bewust moeten zijn van dit juridisch vacuüm en ervoor moeten waken geen misbruik te maken van de zwakke rechtspositie van ouders en kinderen. Het valt bijvoorbeeld aan te bevelen om ouders uit te nodigen bij de Beschermingstafel en iedere vervolgstap duidelijk te communiceren. Slechts een kinderrechter kan verplichte hulp opleggen, de gemeente mag dat niet. Uit een uitspraak van 24 november 2015 van de rechtbank Rotterdam blijkt bijvoorbeeld dat wanneer een drangtraject wordt ingezet, het voor betrokkenen glashelder moet zijn wat de gevolgen zijn indien ouders geen gebruik wensen te maken van de aangeboden hulp, namelijk een ondertoezichtstelling al dan niet gecombineerd met een uithuisplaatsing.