Cobie Voorberg
De vraag in de titel van deze blog staat centraal in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2022. De zaak betreft twee samenlevers die hun relatie beëindigen.
Cobie Voorberg
De vraag in de titel van deze blog staat centraal in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2022. De zaak betreft twee samenlevers die hun relatie beëindigen.
De vraag in de titel van deze blog staat centraal in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2022. (ECLI:NL:GHSHE:2022:1414)
De zaak betreft twee samenlevers die hun relatie beëindigen. Er is geen samenlevingsovereenkomst. Bij het uiteengaan van de partners ontstaat discussie over de gezamenlijke bankrekening. Tijdens hun samenleving is de betaalrekening, die oorspronkelijk alleen op naam van de vrouw stond, gewijzigd naar een gezamenlijke en/of rekening.
De man vordert in de rechtbankprocedure toedeling van de en/of betaal- en spaarrekening aan de vrouw, met verrekening van de helft van de waarde op 2 maart 2020. Concreet gaat het om een bedrag van ongeveer € 95.000. Zijn vordering wordt in de rechtbankprocedure afgewezen. Vervolgens gaat de man in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. De man voert twee grieven aan.
In de eerste grief stelt de man dat een eenvoudige gemeenschap van rechtswege, oftewel: vanzelf, ontstaat doordat een goed toebehoort aan twee of meer deelgenoten samen. Hij en de vrouw zijn samen deelgenoot van het vorderingsrecht op de bank, en als gevolg daarvan is een eenvoudige gemeenschap ontstaan.
Voorts stelt de man – subsidiair – dat er sprake is van een overeenkomst, namelijk de bijzondere afspraak tussen partijen waarbij de man door de toestemming van de vrouw gerechtigd werd tot het batig saldo van de bankrekening én aansprakelijk is voor een eventuele debetstand. Door deze bijzondere afspraak is een deelgenootschap ontstaan.
Vervolgens beroept de man zich nog op de bedoeling van partijen en stelt hij dat de vrouw bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de rekening gemeenschappelijk was.
De vrouw vordert bij de rechtbank in reconventie dat de en/of betaalrekening zonder nadere verrekening aan haar moet worden toegedeeld. De rechtbank gaat mee in het standpunt van de vrouw.
Bij het Hof stelt de vrouw dat een eenvoudige gemeenschap niet van rechtswege ontstaat. De tenaamstelling van een bankrekening is slechts van belang voor de verhouding tussen rekeninghouders en de bank. Ook vindt zij dat de overeenkomst met de bank niet gezien kan worden als een overeenkomst tussen partijen. Verder stelt zij dat het echt niet haar bedoeling kan zijn geweest om een gemeenschappelijk vermogen te laten ontstaan, nu haar inkomen twee keer zo hoog is als dat van de man.
Ook het hof stelt de vrouw in het gelijk. Het hof verwijst daarbij naar artikel 3:166 lid 1 BW over het ontstaan van een eenvoudige gemeenschap:
“Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.”
In rechtsoverweging 3.5.4.1 overweegt het hof: ‘Uit deze wetsbepaling volgt dat voor het (van rechtswege) ontstaan van een eenvoudige gemeenschap aan twee vereisten moet zijn voldaan. Het moet gaan om i) een of meer goederen die ii) toebehoren aan de deelgenoten gezamenlijk. Het staat vast dat aan het eerste vereiste is voldaan, het gaat immers om een vorderingsrecht op de bank (art. 3:1 BW “Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten”).’
De vraag is dan ook of ook aan het tweede vereiste ‘toebehoren aan de deelgenoten gezamenlijk’ is voldaan. Daarover oordeelt het hof: ‘de tenaamstelling […]zegt echter nog niet wie gerechtigd is tot het saldo op een bankrekening – en daarmee of het vorderingsrecht op de bank aan beide partijen gezamenlijk toebehoort.’
Kortom: dit betekent dat uitsluitend op basis van de tenaamstelling van een bankrekening niet van rechtswege een eenvoudige gemeenschap tussen de rekeninghouders ontstaat.
Het hof beoordeelt vervolgens of er sprake is van een stilzwijgende overeenkomst, partijbedoeling of gerechtvaardigd vertrouwen, op basis waarvan een afspraak is gemaakt over de gemeenschappelijke eigendom van het saldo op de bankrekening.
Hierbij betrekt het hof allerlei feiten en omstandigheden en overweegt: ‘In de gedragingen van [appellant] zijn (anders dan hij betoogt) veeleer aanknopingspunten te vinden die erop wijzen dat partijen slechts praktische motieven hadden bij de wijziging van de tenaamstelling en niet dat zij de bedoeling hadden de gelden op de rekening gemeenschappelijk te doen zijn.’
Ik leid uit de uitspraak af dat een en/of rekening niet vanzelf tot een eenvoudige gemeenschap leidt. De tenaamstelling van een bankrekening zegt niet wie gerechtigd is tot het saldo.
In deze zaak was daarnaast ook niet op andere wijze een eenvoudige gemeenschap ontstaan. De vordering van de man tot verdeling van het saldo op de gezamenlijke bankrekening wordt dan ook zowel bij de rechtbank als bij het hof afgewezen.
Dit bewijst maar weer dat bij samenlevers in scheidingssituaties ingewikkelde discussies kunnen ontstaan, met een langdurige juridische strijd tot gevolg. Het is dan ook altijd aan te raden om in zo’n situatie juridisch advies in te winnen.