Het komt regelmatig voor dat echtparen die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd tijdens hun huwelijk een erfenis of schenking ontvangen waaraan een zogenoemde uitsluitingsclausule is verbonden. Een dergelijke clausule heeft tot doel dat het geld of het goed dat wordt nagelaten of geschonken alleen toekomt aan degene die het ontvangt!

Dat lijkt eenvoudig maar de praktijk is weerbarstiger, zeker als het tot een echtscheiding komt. Niet zelden beroept de echtgeno(o)t(e) van de erfgenaam of ontvanger van de schenking zich erop dat het geld is opgegaan aan kosten van de huishouding. Of het betreffende goed is verkocht en met de opbrengst zijn nieuwe, gezamenlijke goederen aangeschaft. De gevolgen van de uitsluitingsclausule worden dan betwist of als onrechtvaardig en onredelijk opgevat.

Recent deed de Hoge Raad een uitspraak in een zaak waarin discussie was over de reikwijdte van een uitsluitingsclausule, met een voor de vrouw schrijnende uitkomst (HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1199).

Partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1993 koopt de man van zijn ouders een schuur voor f 52.000,- (1). Op de dag van de levering wordt de koopprijs omgezet in een geldlening (2) en schelden de ouders hiervan f 34.996,- kwijt, onder toepassing van een uitsluitingsclausule (3). Drie maanden later sluiten partijen een hypotheek, waarmee zij de schuur verbouwen tot woning. De rechtsvraag luidt: behoort het huis tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap of tot het privévermogen van de man?

De rechtbank durft - kennelijk - een harde beslissing niet aan en bepaalt dat de woning tot de huwelijksgemeenschap behoort met dien verstande dat aan de man wel een vergoedingsrecht toekomt ter grootte van het bedrag dat zijn ouders hem hebben geschonken, f 34.996,-.

Uitsluitingsclausule beperkt vanwege samenstel van rechtshandelingen de gemeenschap van goederen!

Het Hof besluit radicaal anders, namelijk dat de woning behoort tot het privévermogen van de man. Deze beslissing bekrachtigt de Hoge Raad. Van belang is dat sprake is van een drietal gelijktijdig verrichte rechtshandelingen die uitdrukkelijk erfrechtelijke motieven hadden. De ouders van de man wilden met de gekozen constructie onder meer voorkomen dat de schenking aangetast zou kunnen worden vanwege het recht van een andere erfgenaam op de legitieme portie (wettelijk erfdeel). Terecht kent het Hof onder deze omstandigheden doorslaggevende betekenis toe aan het samenstel van de rechtshandelingen. Het oordeel dat de tegenprestatie voor de overdracht - het onder uitsluiting kwijtgescholden bedrag - ten laste van het privévermogen van de man is gekomen, vloeit hieruit voort. Vervolgens stelt het Hof vast dat de koopsom voor de onroerende zaak voor meer dan de helft ten laste van het privévermogen van de man is gekomen. Volgens de regel van zaaksvervanging van artikel 1:95 BW (voorheen artikel 1:124 lid 2 BW) heeft dit tot (rechts)gevolg dat de woning geen deel uitmaakt van de gemeenschap van goederen en dus niet hoeft te worden verdeeld.

Niet bekend is wat de waarde van de woning ten tijde van de echtscheiding was. Gezien het feit dat de vrouw verbeten door procedeerde zal de waarde significant zijn geweest. Het resultaat voor de vrouw is echter nihil. Een principiële en juiste uitspraak van het Hof, maar dat zal niet het gevoel van de vrouw zijn. Procederen over dit soort kwesties in een echtscheiding heeft vrijwel altijd tot gevolg dat een van partijen er bekaaid vanaf komt. Ook of misschien wel juist dan is echtscheidingsmediation een goed alternatief. Er kan worden gezocht naar een redelijke oplossing waar beide partijen mee kunnen leven, zonder zoals in deze zaak de bedoeling van de ouders van de man tekort te doen. Verder worden hoge proceskosten voorkomen.     

Deel dit artikel

Expertises