Marieke Quaak
Jan fietst op een zomerse dag door Amsterdam. Hij wordt aan de linkerzijde ingehaald door een automobilist, die hem raakt. Hierdoor valt Jan. Hij breekt twee ribben.
Marieke Quaak
Jan fietst op een zomerse dag door Amsterdam. Hij wordt aan de linkerzijde ingehaald door een automobilist, die hem raakt. Hierdoor valt Jan. Hij breekt twee ribben.
Jan fietst op een zomerse dag door Amsterdam. Hij wordt aan de linkerzijde ingehaald door een automobilist, die hem raakt. Hierdoor valt Jan. Hij breekt twee ribben. Daarnaast is sprake van licht traumatisch hersenletsel en de linkerarm van Jan is ook gebroken. Deze casus is een illustratie van een situatie waarin sprake is van aansprakelijkheid van een gemotoriseerde verkeersdeelnemer jegens een ongemotoriseerde verkeerdeelnemer. In dit blog ga ik in op deze aansprakelijkheidsgrondslag, die door de wetgever in het leven geroepen is om de zwakke verkeersdeelnemers te beschermen.
Ongemotoriseerde verkeersdeelnemers (zoals voetgangers of fietsers) worden beschouwd als zwakke verkeersdeelnemers. Daarom is in de wet (art. 185 WVW) een speciale bepaling opgenomen die van toepassing is wanneer een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer en een gemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken zijn bij een ongeval op de weg.
De wet bepaalt dat de bestuurder van het motorrijtuig aansprakelijk is, tenzij sprake is van overmacht. Dit wordt ook wel een ‘risicoaansprakelijkheid’ genoemd: de gemotoriseerde verkeersdeelnemer hoeft geen schuld te hebben aan het ongeval, maar is wél aansprakelijk. De gedachte achter die bescherming van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer is dat deze meer risico heeft op zwaar letsel vanwege de massa van het motorrijtuig.
In de wet staat daarnaast ook dat art. 185 WVW in bepaalde specifieke omstandigheden toepassing mist. Art. 185 WVW gaat niet op bij schade aan door een motorrijtuig vervoerde personen of zaken, schade aan een ander motorrijtuig in beweging of bij schade aan dieren. Wanneer sprake is van een van deze omstandigheden, zal dus op een andere grondslag de schade verhaald moeten worden.
Als de conclusie is dat art. 185 WVW van toepassing is, komt de vraag aan de orde of sprake is van overmacht van de gemotoriseerde. De bewijslast daarvan rust altijd op de gemotoriseerde. Als dit niet of slechts gedeeltelijk lukt, wordt overmacht onvoldoende aannemelijk. De bewijsrechtelijke lat hiervoor ligt hoog. Er is dus niet snel sprake van overmacht. Als overmacht wel aannemelijk is, krijgt de ongemotoriseerde geen schadevergoeding. Bij de vraag of sprake is van overmacht is de leeftijd van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer overigens ook belangrijk. In de rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen fietsers en voetgangers van 14 jaar en ouder, en kinderen onder de 14 jaar. In een volgend blog wordt daar verder op ingegaan.
Ongemotoriseerde van 14 jaar of ouder
Wanneer geen sprake is van overmacht, krijgt de ongemotoriseerde altijd minimaal 50% van zijn schade vergoed.
Als het ongeval mede veroorzaakt is door gevaarscheppend gedrag van de ongemotoriseerde, moeten die omstandigheden ook meegewogen worden. Dit leidt tot een zogenaamde ‘causale verdeling’ van de schade tussen de gemotoriseerde en de ongemotoriseerde waarin de schade verdeeld wordt in evenredigheid met de mate waarin de over en weer gemaakte fouten hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. In ieder geval geldt dus dat (tenzij overmacht aannemelijk is) de schadevergoedingsplicht van de gemotoriseerde –ongeacht de eventuele eigen schuld van de fietser of voetganger- altijd 50% van de schade omvat.
In de voorbeeldsituatie van Jan betekent dit dat hij in beginsel 50% van zijn schade vergoed krijgt.
Ongemotoriseerde jonger dan 14 jaar
Voor ongemotoriseerden jonger dan 14 jaar geldt een ander schadevergoedingsregime. Dit heeft te maken met de gedachte dat het verkeersinzicht van deze kinderen nog onvoldoende ontwikkeld is. Daarom geldt bij een aanrijding tussen een motorrijtuig en een ongemotoriseerd kind jonger dan 14 jaar, dat deze altijd 100% van de schade vergoed krijgt. Dat geldt ook als de automobilist geen schuld aan het ongeval heeft. Dit is alleen anders als het kind de aanrijding opzettelijk veroorzaakt heeft.
In een aantal andere blogs wordt verder ingegaan op de verschillende beoordelingskaders als sprake is van een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer van 14 jaar of ouder, dan wel een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer jonger dan 14 jaar.
Nadat de ‘causale verdeling’ vastgesteld is, moet de zogenaamde ‘billijkheidscorrectie’ ook nog toegepast worden. Dit element kan de causale verdeling in stand laten, maar kan die verdeling ook aanpassen, zowel in het voordeel als in het nadeel van de betrokkenen. Ook hiervoor geldt echter dat de schadevergoedingsplicht niet lager dan 50% kan uitvallen. De factoren die bij deze beoordeling een rol spelen, zijn bijvoorbeeld:
Het ‘Betriebsgefahr’: dit betreft het gevaar dat inherent verbonden is aan het gebruik van een motorrijtuig; dit kan leiden tot een correctie op basis van de massa van het voertuig en de snelheid waarmee is gereden;
De beperkte mate van verwijtbaarheid van de ongemotoriseerde;
De uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten;
De ernst van het letsel;
Bijzondere omstandigheden zoals het verzekerd zijn van de aansprakelijkheid.
Regresnemers zijn –kort gezegd- partijen die kosten terugvorderen die door toedoen van een derde zijn gemaakt. Twee bekende voorbeelden van regresnemers zijn de zorgverzekeraar en een werkgever. Een zorgverzekeraar die medische kosten vergoedt die buiten het verplichte eigen risico vallen, treedt bijvoorbeeld regelmatig op als regresnemer. Ook werkgevers –die loonschade lijden wegens uitval van de werknemer na een ongeval- melden zich soms als regresnemer na een ongeval.
Een belangrijke vaststelling is dat bij de beoordeling van de vordering van een regresnemer voor wat betreft het vaststellen van de aansprakelijkheid, ook art. 185 WVW moet worden toegepast. Het toepassingsbereik van deze bepaling is voor regresnemers echter beperkt. Zij kunnen namelijk géén beroep doen op de 50%-regel en de 100%-regel. Als geen sprake is van overmacht, moet voor de vordering van een regresnemer dus de causale verdeling worden vastgesteld en vervolgens de billijkheidscorrectie. Kortom: voor regresnemers geldt niet als uitgangspunt dat minimaal 50% van de schade wordt vergoed.
Ter illustratie: wanneer de zorgverzekeraar van Jan in de voorbeeldsituatie de ziekenhuiskosten (die door de zorgverzekeraar vergoed zijn) wil terugvorderen bij de WA-verzekeraar van de automobilist, kan de zorgverzekeraar dus geen beroep doen op de 50%- regel en de 100%-regel. Er moet in de concrete situatie beoordeeld worden wat ieders bijdrage was aan het ontstaan van het ongeval en vervolgens moet de billijkheidscorrectie toegepast worden.
Hoe zit het dan met de schade van de gemotoriseerde als sprake is van een ongeval met een ongemotoriseerde? Wanneer een motorrijtuig schade heeft die is veroorzaakt door een fout van een ongemotoriseerde, kan de eigenaar van het motorrijtuig de schade verhalen op de ongemotoriseerde. De eigenaar van het motorrijtuig kan zich ofwel rechtstreeks tot de ongemotoriseerde wenden, ofwel (als daar sprake van is) tot de AVP-verzekeraar (AVP=aansprakelijkheidsverzekering personen) van de ongemotoriseerde.
In deze situatie ‘reflecteert’ art. 185 (vandaar: ‘reflexwerking’). Als de gemotoriseerde een beroep doet op ovemacht of eigen schuld, draagt deze daar zelf de volledige bewijslast van. De gemotoriseerde heeft alleen dan recht op vergoeding van 100% van zijn schade als sprake is van overmacht. Zoals hiervoor al genoemd is, is van overmacht zelden sprake. Belangrijk is verder dat de 100%- en 50%-regel (evenals bij regresnemers) niet ingeroepen kunnen worden door de gemotoriseerde. Voor de schadevaststelling in deze situatie moet dus een causale verdeling worden vastgesteld en de billijkheidscorrectie moet worden toegepast. Dat kan er dus in resulteren dat de gemotoriseerde minder dan 50% van zijn schade vergoed krijgt.
Ter illustratie: in de voorbeeldsituatie is Jan met zijn fiets tegen een dure auto aangereden. De automobilist kan in die situatie via de ‘reflexwerking’ van art. 185 WVW ook de schade aan het motorrijtuig op Jan verhalen. Als ervan uitgegaan wordt dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van de automobilist, is relevant welk deel van de schade het gevolg is van het handelen van Jan en welk deel van de schade gevolg is van het handelen van de automobilist. De schade van de automobilist wordt niet (zoals bij Jan in beginsel wel het geval is) automatisch voor 50% vergoed.