Blog
Een onderzoek van Veilig Thuis naar een vermoeden van kindermishandeling kan tot drie verschillende uitkomsten leiden: het vermoeden is bevestigd, het vermoeden is weerlegd (het dossier wordt gesloten) of het vermoeden is niet bevestigd. Over die laatste uitkomst van het onderzoek, de conclusie dat het vermoeden van kindermishandeling niet is bevestigd, gaat de casus die ik in deze blog bespreek. Uit een uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 mei 2018 blijkt namelijk dat die conclusie, en de daaraan verbonden vervolgstap, om een gedegen onderbouwing vraagt.
De zaak heeft betrekking op kwetsbaar jongetje van 4 jaar. Het jongetje is prematuur geboren en heeft dag en nacht zorg nodig. Hij is meerdere keren geopereerd en herhaaldelijk in het ziekenhuis opgenomen, maar nog altijd is zijn diagnose niet duidelijk. Zijn voeding krijgt hij binnen via de bloedbaan. Het jongetje is onlangs overgeplaatst naar het ziekenhuis in Nijmegen, omdat zijn ouders in het Maastricht UMC een meningsverschil kregen met de hoofdbehandelaar over het hervatten van zijn orale voeding/sondevoeding. Ook is het Radboud UMC gespecialiseerd in voeding via de bloedbaan.
Naar aanleiding van een melding van twee thuiszorg-verpleegkundigen is Veilig Thuis gestart met een onderzoek in de thuissituatie van het kind. Het onderzoek is onder meer ingesteld om duidelijkheid te krijgen over wat er gebeurt in het systeem rondom het kind en om welke reden de ouders weerstand hebben tegen uitbreiding van de orale voeding van het kind. Na uitvoerig onderzoek concludeert Veilig Thuis dat het vermoeden van kindermishandeling niet is bevestigd. Veilig Thuis draagt de zorgen om die reden over aan de regievoerend arts en er wordt een monitor ingesteld. Dat laatste houdt in dat Veilig Thuis over drie maanden opnieuw contact zoekt met de regievoerend arts.
De ouders zijn het echter niet eens met de uitkomst van het onderzoek en hebben het gevoel dat zij worden weggezet als ouders die niet goed voor hun kind zorgen. Zij starten daarom een kort geding, een procedure waarin de rechter een snelle voorlopige beslissing neemt. De ouders vorderen dat Veilig Thuis het dossier van hun kind direct moet sluiten, geen gebruik mag maken van de monitorfunctie en dat het dossier vernietigd moet worden. De ouders baseren hun vorderingen op artikel 8 EVRM, waaruit volgt dat iedereen recht heeft op respect voor zijn of haar privéleven.
De rechter oordeelt eerst over de vordering tot vernietiging van het dossier en is daar kort over. De reden daarvoor is dat een vernietiging iets definitiefs is. In een kort geding kan alleen een voorlopige beslissing worden genomen en de rechter kan daarom niet tot zoiets definitiefs besluiten. Deze vordering wordt dus afgewezen.
Voor het oordeel over de andere vorderingen moet de vraag beantwoord worden of de conclusie van Veilig Thuis juist is dat het vermoeden van kindermishandeling niet is weerlegd. Veilig Thuis stelt in dat kader dat er onvoldoende zekerheid is over de veiligheid van het kind, omdat onduidelijk is waar de regie over de zorg van het jongetje ligt. Volgens Veilig Thuis ligt die regie bij de moeder en niet bij de behandeld arts. De moeder is namelijk als enige op de hoogte van de volledige situatie van haar kind.
De rechter stelt voorop dat het ontbreken van regie kan maken dat een vermoeden van kindermishandeling niet kan worden weerlegd en dus ook dat de veiligheid van een kind onvoldoende wordt gewaarborgd. In dit geval is de rechter echter van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn voor een gebrek aan regie:
van de betrokken professionals is geen signaal gekomen dat het aan zorg of regie ontbreekt;
dat de ouders een bepaald deel van de regie op zich hebben genomen is een gevolg van het feit dat zij een PGB ontvangen en zelf zorg moeten inkopen;
dat de moeder alle ins en outs betreffende de zorg kent, is een direct gevolg van het feit dat zij de dagelijkse zorg voor het jongetje heeft;
niet de moeder, maar de hoofdbandelaar voert de regie als het gaat om medische beslissingen.
Het gevolg van deze uitspraak is dat het besluit van Veilig Thuis om het dossier niet definitief te sluiten geen stand houdt én dat Veilig Thuis een verbod opgelegd krijgt om gebruik te maken van de monitoringsbevoegdheid. Hoewel er nog geen definitieve uitspraak ligt in deze zaak, volgt uit bovenstaande al wel dat strikt wordt getoetst of een inbreuk op het privéleven door Veilig Thuis daadwerkelijk noodzakelijk is. Pas wanneer het belang van het kind om een bepaalde handelswijze van hulpverleners vraagt, is het recht op privacy van ondergeschikt belang.