Anje Slootweg
Anje Slootweg
Het is inmiddels al ruim 20 jaar geleden dat het gezamenlijk gezag na echtscheiding werd ingevoerd. Daarvoor werd veelal de moeder voogd en de vader ‘toeziend voogd’. De moeder kon daardoor ook zonder instemming van de vader beslissingen nemen over de kinderen. Deze mogelijkheid is er allang niet meer. Beide ouders houden sinds 1998 het gezag over kinderen en zullen dus samen tot overeenstemming moeten komen. Dat blijkt in de praktijk nogal eens niet te lukken. Ouders denken bijvoorbeeld verschillend over de school waarop de kinderen moeten worden ingeschreven of de ene ouder vindt een bepaald therapietraject niet nodig en de andere ouder wel.
Als ouders het keer op keer niet eens kunnen worden, kan de vraag rijzen of het niet verstandiger is om het gezag toch aan één van de ouders toe te kennen. In de wet staat dat dit mogelijk is wanneer:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen; of
wijziging van het gezag anderszins noodzakelijk is.
Met deze criteria wordt door rechters streng omgegaan. Ik help cliënten die bij mij komen voor een gezagswijziging vaak uit de droom, door ze duidelijk te maken dat hun situatie niet ernstig genoeg is om kans te maken op eenhoofdig gezag. In de praktijk komt zelfs regelmatig voor dat een gezinsvoogd een ouder adviseert om eenhoofdig gezag aan te vragen. De gezinsvoogd is ter zitting aanwezig en bevestigt daar dat eenhoofdig gezag echt nodig is. Dan nóg komt het voor dat de rechter het verzoek afwijst, al dan niet in lijn met een advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Interessant is daarom een recente uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin het gezamenlijk gezag wél werd beëindigd. Het ging om een vader en een moeder met een jong kind, in 2013 geboren. Moeder had al een oudere dochter, de stiefdochter van vader, geboren in 2003. Ouders gingen in 2016 uit elkaar en kwamen een zorgregeling overeen voor hun gezamenlijke kindje. Aan het licht kwam echter dat vader de stiefdochter had misbruikt. Hij werd daarvoor vervolgd en uiteindelijk ook bestraft. Het risico op herhaling werd als ‘lastig in te schatten’ beschouwd, evenals het probleeminzicht van de vader. Volgens het Hof nam vader slechts ten dele verantwoordelijkheid voor het misbruik. Hij had het niet moeten doen, maar legt ook verantwoordelijkheid bij zijn stiefdochter en haar moeder. Het misbruik zou mede het gevolg zijn van de opvoedstijl van de moeder en van de relatieproblematiek, die het gevolg zou zijn van de problematiek van de moeder. Het Hof is niet overtuigd van het inzicht van de vader in de oorzaak van zijn handelen.
Onder deze omstandigheden vindt het Hof het te ver gaan om van moeder te verwachten dat zij invulling geeft aan het gezamenlijke gezag met de vader. Het vertrouwen van de moeder in de vader is begrijpelijkerwijs ernstig verstoord geraakt. Hier komt bij dat moeder met een enorm schuldgevoel kampt richting haar stiefdochter en met een groot loyaliteitsconflict richting de stiefdochter wanneer zij voor beslissingen over het kindje contact moet hebben met de vader. Dit belemmert haar in haar mogelijkheden om met vader te overleggen. Dat is op dit moment eenvoudigweg te veel gevraagd, zo lijkt het Hof te oordelen.
Al met al is het Hof van mening dat er in dit extreme geval een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zou komen. Het gezag van vader wordt beëindigd. Moeder mag alleen beslissingen nemen over het kind.
Deze uitspraak maakt duidelijk dat het niet ondenkbaar is dat het gezag wordt toegekend aan één van de ouders, maar dat er wel echt veel aan de hand moet zijn, wil zo’n verzoek worden toegewezen.