Lennart Alberts
Onderhandelen over het sluiten van een overeenkomst is in beginsel vrijblijvend. Afbreken kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, afhankelijk van het stadium waarin partijen zich in het onderhandelingsproces bevinden.
Onderhandelen over het sluiten van een overeenkomst is in beginsel vrijblijvend. Afbreken kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, afhankelijk van het stadium waarin partijen zich in het onderhandelingsproces bevinden. Een vordering tot door-onderhandelen vindt geen wettelijke basis, maar wordt doorgaans gegrond op de onrechtmatige daad of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtspraak geeft een aantal kaders.
Onderhandelen staat vrij, maar is niet steeds vrijblijvend
Voorop staat dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij a) dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of b) in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
Daarbij dient rekening te worden gehouden met een aantal zaken:
de mate waarin en de wijze waarop de partij (die de onderhandelingen afbreekt) tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen;
de gerechtvaardigde belangen van deze partij;
onvoorziene omstandigheden in de loop van de onderhandelingen,
de lange duur van de onderhandelingen in deze gewijzigde omstandigheden.
Wat betreft dit gerechtvaardigd vertrouwen moet doorslaggevend zijn hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld, tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Kortom, onderhandelen staat vrij, maar is niet op elk moment vrijblijvend. [1]
Maximale inspanning
In een zaak die vorig jaar augustus bij de Rechtbank Amsterdam speelde, was het volgende aan de hand. Partijen hebben na een selectieprocedure een huurovereenkomst gesloten met daarin opgenomen een bepaling dat partijen zich maximaal zullen inspannen om op zeer korte termijn een samenwerkingsovereenkomst te sluiten en dat bij gebreke van het sluiten van die overeenkomst verhuurder vrij is om de huurovereenkomst op te zeggen.
De verhuurder heeft uiteindelijk de onderhandelingen over het sluitend van de samenwerkingsovereenkomst afgebroken, omdat de financieringsopzet ondeugdelijk zou zijn, bepaalde uitgangspunten door huurder niet onderschreven werden en er sprake zou zijn van slechte communicatie en gebrek aan vertrouwen over en weer.
De huurder stapte naar de rechter en eiste een bevel om de onderhandelingen voort te zetten, al dan niet onder leiding van een mediator of bemiddelaar. De argumenten van verhuurder om de onderhandelingen af te breken zouden ongegrond zijn.
Door-onderhandelen mét mediator
De voorzieningenrechter oordeelt dat de verhuurder tegen de achtergrond van de feiten zich niet ‘maximaal ingespannen’ heeft om tot een samenwerkingsovereenkomst te komen. De slechte communicatie en het gebrek aan vertrouwen is onder meer een gevolg van de verschillende invalshoek die partijen hebben bij het benaderen van het project. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een bevel te geven tot door-onderhandelen, maar onder leiding van een mediator die nadrukkelijk aandacht dient te geven aan de overwegingen betreffende de communicatie tussen partijen en het vertrouwen tussen partijen.
De eisende partij heeft zelf een prachtige voorzet gedaan om tot deze praktische uitkomst te kunnen komen. De vordering tot door-onderhandelen werd immers gedaan met de toevoeging: al dan niet met een mediator of bemiddelaar. Daarmee werd het geschil naar het niveau van communicatie en vertrouwen getild. Is een aanzienlijk deel van de juridische geschillen niet een gevolg van haperende communicatie en gebrek aan vertrouwen?
[1] Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO)