Cornelis Klepper


Vandaag (30 september 2019) op de voorpagina van het FD: “Strop voor kantooreigenaren en huurders door zwakke vloeren”. Een artikel over de aangescherpte bouwregels en de verplichting voor gebouweigenaren om extra controles toe te passen. Hoe zit dat precies, en wie is aansprakelijk voor zwakke vloeren?

Wat is er aan de hand?

De ingestorte parkeergarage van Eindhoven Airport vestigde in 2017 veel aandacht op de zogenaamde breedplaatvloeren. Naar aanleiding daarvan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Op 22 mei 2019 heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nieuwe rekenregels en een stappenplan gepubliceerd. Daarmee kan de constructieve veiligheid van gebouwen met breedplaatvloeren definitief beoordeeld worden. De nieuwe regels komen in de plaats van de rekenregels die in 2017 zijn opgesteld.

Het rapport van Adviesbureau Hageman is gepubliceerd op de website van Bouwend Nederland.

Voor het beoordelen van de constructieve veiligheid van bestaande constructies zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen, die verwijzen naar NEN 8700. Gebouwen die eerder op basis van de (voorlopige) rekenregels uit 2017 als risicovol waren beoordeeld, kunnen nu definitief worden beoordeeld. Het betreft met name utiliteitsgebouwen vanaf het jaar 2000. Naar verwachting zal de onderzoekplicht gefaseerd worden ingevoerd: hoogbouw (meer dan 70 meter) en gebouwen met minder zelfredzame personen (ziekenhuizen, scholen, etc.) zullen het eerst onderzocht moeten worden.

Wie is aansprakelijk?

Met de controle- en eventuele versterkingswerkzaamheden zullen hoge kosten gemoeid zijn. Bij grote gebouwen kan het gaan om miljoenen. De vraag komt dan op of de gebouweigenaar deze kosten op de aannemer en/of ontwerper van het gebouw kan verhalen. Deze vraag kan niet eenduidig worden beantwoord. Op hoofdlijnen kan sprake zijn van twee situaties:

Traditionele contracten

Bij traditionele bouwcontracten, zoals de UAV 2012, bouwt de aannemer op basis van een ontwerp van derden. De opdrachtgever contracteert dan veelal rechtstreeks met de architect en constructeur. In deze situatie ligt aansprakelijkheid van de aannemer minder voor de hand, omdat hij niet primair verantwoordelijk is voor het ontwerp van het gebouw. Of de ontwerpende partij aansprakelijk kan worden gehouden, zal aan de hand van het contract moeten worden vastgesteld. De adviseurs (architect, constructeur) werken veelal op basis van de DNR 2011 (herzien in 2013). In de DNR 2011 zijn diverse vergaande beperkingen van de aansprakelijkheid opgenomen. Zo is de adviseur alleen aansprakelijk voor directe schade, en is de omvang van de aansprakelijkheid vaak beperkt tot de advieskosten met een maximum van € 1.000.000,-. De termijn van aansprakelijkheid vervalt binnen vijf jaar na voltooiing van de opdracht.

Geïntegreerde contracten

Bij geïntegreerde bouwcontracten, zoals de UAV-GC 2005, is de aannemer niet alleen verantwoordelijk voor de uitvoering maar tevens voor het ontwerp. In dat geval ligt het meer voor de hand om de aannemer aansprakelijk te stellen. §28 UAV-GC 2005 beperkt de termijn van aansprakelijkheid voor ernstige gebreken (bijvoorbeeld wanneer de constructie onvoldoende veilig is) tot een periode van 10 jaar na oplevering. Bovendien is de omvang van de aansprakelijkheid beperkt tot 10% van de opdrachtsom indien de schade meer dan € 1.500.000,- bedraagt.

Conclusie

Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld hoe de risico’s en aansprakelijkheden zijn verdeeld. In ieder geval is duidelijk dat de gebouweigenaar niet altijd alle schade zal kunnen verhalen op de adviseur of aannemer.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises