Familiebedrijven kunnen prachtig zijn, maar ook voor veel discussie zorgen. Dit laatste geldt te meer wanneer het familiebedrijf door een van de broers of zussen wordt opgevolgd.
Familiebedrijven kunnen prachtig zijn, maar ook voor veel discussie zorgen. Dit laatste geldt te meer wanneer het familiebedrijf door een van de broers of zussen wordt opgevolgd.
Familiebedrijven kunnen prachtig zijn, maar ook voor veel discussie zorgen. Dit laatste geldt te meer wanneer het familiebedrijf door een van de broers of zussen wordt opgevolgd; zo ook in een recente erfrechtelijke zaak waarover het hof Arnhem-Leeuwarden moest oordelen.
Het familiebedrijf betreft in deze zaak een agrarische onderneming. De partijen die in deze zaak tegenover elkaar staan, zijn kinderen van overleden ouders. Het betreffende bedrijf bestond eerst in de vorm van een maatschap tussen de ouders, en toen moeder overleed in een nieuwe maatschap tussen vader en zoon. Toen vader overleed, werd het bedrijf door de zoon voortgezet.
Na het overlijden van vader moet de nalatenschap verdeeld worden. De erfgenamen zijn het erover eens dat de onroerende zaken bij voorgezet agrarisch gebruik daarvan aan de betreffende zoon toegedeeld kunnen worden. Zij zijn het echter niet eens over de waarde die daaraan gekoppeld moet worden; zoon wil uitgaan van de waarde die wordt bepaald door de financieringslast die de onderneming kan dragen en die maakt dat de onderneming nog rendabel is. De andere familieleden willen uitgaan van een hogere waarde, namelijk de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de onroerende zaken.
Wat is de hoofdregel? Volgens het hof ligt het voor de hand om uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik. Dit kan echter anders zijn als de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat wordt uitgegaan van een waarde waartegen de exploitatie van de onderneming nog net mogelijk is.
Het hof ziet in deze casus geen aanleiding om van de lagere waarde uit te gaan en geeft daarvoor verschillende redenen:
zoon heeft niet duidelijk gemaakt dat het bedrijf op termijn levensvatbaar is;
zoon heeft niet duidelijk gemaakt welk bedrag hij voor de toedeling van de onroerende zaken kan betalen, en als dit nihil is dan wordt er een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke belangen van de andere erfgenamen;
er is sprake van veel achterstallig onderhoud dat waarschijnlijk niet valt te verhelpen door investeringen;
zoon concretiseert de mogelijkheden die voortzetting van het bedrijf mogelijk maken niet;
uit de bedrijfsplannen volgt niet of het bedrijf wel levensvatbaar is.
Deze uitspraak laat zien dat degene die een beroep doet op het hanteren van een lagere waarde dan de waarde in het economisch verkeer van zeer goede huize moet komen. Een goede en gedegen onderbouwing met concrete informatie is essentieel. Wat mij betreft is dat ook heel begrijpelijk. Degene die het bedrijf voortzet tegen een lagere waarde, wordt in feite namelijk ook bevoordeeld ten opzichte van de andere erfgenamen. Dat de rechter daar niet gemakkelijk in meegaat, is vanuit de persoonlijk financiële belangen van de anderen dan ook logisch.