Erhard Koekoek
Erhard Koekoek
In een wat merkwaardige zaak is een franchisenemer van Horecagroothandel Meledi veroordeeld tot tijdelijke voortzetting van de franchisesamenwerking. De franchisenemer had per direct de samenwerking opgezegd, nam geen goederen meer af van franchisegever en had alles in en rond de winkel ontdaan van zaken die duiden op de franchise. Franchisegever startte daarop een kort geding tot nakoming.
De rechter maakt een belangenafweging en verplicht de franchisenemer om nog drie maanden uitsluitend de goederen van franchisegever te betrekken.
Uit het vonnis blijkt dat de franchisenemer zijn winkelruimte niet huurde van franchisegever maar van een derde. Deze derde had de huurovereenkomst met franchisenemer echter opgezegd tegen 1 december 2019. Verhuurder wilde het verhuurde namelijk opknappen en ‘naar een hoger segment’ en dito huurprijs tillen.
Franchisegever werd ook geïnformeerd over deze huuropzegging en is – opmerkelijk genoeg – achter de rug van franchisenemer om rechtstreeks gaan onderhandelen met de verhuurder. Dit terwijl de franchiseovereenkomst op dat moment nog gewoon liep en werd nagekomen en franchisenemer ook zelf wilde blijven huren.
Franchisegever is vervolgens een nieuwe huurovereenkomst overeengekomen met de verhuurder en had daardoor de mogelijkheid om franchisenemer een nieuwe franchiseovereenkomst én (onder)huurovereenkomst aan te bieden met beduidend andere condities.
De huurovereenkomst zou immers op relatief korte termijn eindigen en zonder winkelruimte viel er weinig te franchisen. Franchisenemer werd aldus voor het blok gezet.
Omdat de condities volgens franchisenemer echter zo veel zwaarder zouden worden dan de huidige afspraken, kwamen partijen niet tot overeenstemming. Breekpunten waren met name de doorberekening van de (veel) hogere toekomstige huur en het feit dat Meledi nu ook percentages van de omzet voor kosten en dergelijke wil ontvangen.
Franchisenemer is vervolgens zijn businesscase gaan herberekenen en concludeerde dat zijn onderneming met de aangeboden franchise- en huurovereenkomst niet (voldoende) winstgevend was. Vervolgens zijn partijen in onderhandeling getreden over een beëindiging van de franchise. Ook die onderhandelingen leiden echter tot niets. De (juiste) waardering van de onderhanden voorraad wordt aangevoerd als reden voor het klappen van dit overleg.
Omdat franchisenemer zo snel mogelijk zijn onderneming zelfstandig wil laten zijn, neemt franchisenemer de vlucht naar voren en zegt per direct de samenwerking op. Per direct koopt franchisenemer vervolgens naar eigen zeggen elders (goedkoper) in. Intussen gaat hij naarstig op zoek naar vervangende winkelruimte.
Hoewel het er alle schijn van heeft dat franchisegever de franchisenemer liever kwijt dan rijk is, gaat deze opzegging franchisegever toch iets te snel. Franchisegever eist in kort geding een gebod tot nakoming van de franchiseovereenkomst tot 1 december 2019.
Franchisegever stelt tijdens de zitting dat zij thans voor de keuze staat om de vestiging (van franchisenemer) zelf te gaan draaien (eigen filiaal) of om daarvoor een andere franchisenemer te zoeken. De rechter lijkt hier weinig van te geloven en merkt in het vonnis fijntjes op dat die keuze al lang lijkt gemaakt door franchisegever. Franchisegever wil de vestiging aldaar zelf gaan draaien. Die indruk van de rechter is mede gebaseerd op de omstandigheid dat franchisegever buiten medeweten van franchisenemer om, zelfstandig de onderhandelingen met de verhuurder is gestart en tot een goede einde heeft gebracht.
Franchisegever heeft immers geanticipeerd op het “gedwongen” vertrek van franchisenemer, vanwege de opzegging door verhuurder.
Ondanks dit alles oordeelt de rechter dat een opzegging per direct te rigoureus is. Een opzegtermijn van drie maanden doet volgens de rechter meer recht aan de belangen van franchisegever. Op deze manier krijgt franchisegever meer en beter tijd en gelegenheid om voorzieningen te treffen voor haar handelsdebiet in deze plaats en omstreken. Door het vertrek van franchisenemer komt namelijk een belangrijk afzetkanaal van haar producten te vervallen.
Ook overweegt de rechter nog dat de leegstand van de betreffende winkelruimte vanwege de verbouw/renovatie door de verhuurder per 1 december 2019 een relevant aspect is. Dit lijkt mij echter niet juist. Juist franchisenemer heeft met die leegstand per 1 december 2019 niets van doen, dat is namelijk een keuze van de verhuurder. Dat kan dus ook niet aan franchisenemer worden toegerekend in die zin dat hij daardoor een (langere) opzegtermijn van drie maanden in acht moet nemen.
Dit vonnis laat twee zaken zien:
Ten eerste is een opzegging van de franchiseovereenkomst per direct wel heel rigoureus. Hoewel partijen kennelijk geen opzegtermijn waren overeengekomen en sprake was van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, moet er wel heel wat aan de hand zijn om per direct te kunnen beëindigen.
Ten tweede blijkt de huurovereenkomst van de winkelruimte voor franchisegever een degelijk breekijzer te zijn om de franchiseovereenkomst ook open te breken. In dit geval koos franchisenemer voor een beëindiging per direct, maar die keuze was feitelijk al gemaakt door franchisegever.