Blog
Iedere werkgever heeft het recht om zijn personeel aan te spreken op hun gedrag en functioneren. Dat ligt voor de hand als het over de uitvoering van het werk gaat of daar rechtstreeks mee te maken heeft, maar wordt lastiger wanneer daarmee in de persoonlijke levenssfeer wordt ingebroken. Los van de vraag waar een werkgever precies wel en niet iets over te zeggen heeft, is het bovendien oppassen dat als mensen zich persoonlijk gekrenkt voelen, dit ook snel op een arbeidsconflict kan uitdraaien. Zoals bijvoorbeeld het geval was bij een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam.
Een werknemer van een welzijnsinstantie heeft al een aantal jaar lang de nodige kritiek op zijn functioneren gehad. Twee verbetertrajecten en een periode van begeleiding door een coach later is er het nodige verbeterd, maar er blijven punten spelen. Een van die dingen is het voorkomen van de werknemer. Werknemer is namelijk wat groot van postuur en draagt zijn haar altijd in een paardenstaart. Twee omstandigheden die volgens werkgever – gezien de functie van werknemer als clustermanager – niet bijdragen aan zijn representativiteit. Werkgever spreekt werknemer hier meer dan eens op aan.
Volgens werknemer wordt hij hiermee door werkgever gediscrimineerd. Telkens wanneer werkgever hem waar dan ook op aanspreekt, leidt werknemer het hierop terug. Werkgever raakt het langzaam zat dat hij niets mag zeggen, omdat werknemer hem altijd tegenwerpt dat hij hem vanwege zijn lijf en staart toch niet serieus neemt. De spanning loopt op en uiteindelijk verzandt dit in een arbeidsconflict, waarna werkgever een ontbindingsverzoek doet vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.
Werknemer erkent voorzichtig dat de verhouding onder spanning staat, maar wijst wel volledig met de beschuldigende vinger naar de werkgever die hem structureel zou discrimineren. Dit maakt dat werkgever ernstig verwijtbaar zou handelen en werknemer maakt aanspraak op een fikse billijke vergoeding.
Werknemer beriep zich op de Algemene wet gelijke behandeling, maar volgens het Hof verwijzen uiterlijk of haardracht in directe noch in indirecte zin naar één van de in die wet verboden gronden
Nadat eerst de kantonrechter al oordeelde dat het met het verwijt aan het adres van werkgever wel meeviel, bevestigde ook het Hof dit standpunt. Volgens het Hof handelde werkgever namelijk niet discriminerend door werknemer op zijn uiterlijk of paardenstaart aan te spreken. Werknemer beriep zich op de Algemene wet gelijke behandeling, maar volgens het Hof verwijzen uiterlijk of haardracht in directe noch in indirecte zin naar één van de in die wet verboden gronden. Van discriminatie was dus geen sprake.
Het Hof vond de opmerkingen van werkgever alleszins redelijk binnen de kaders van zijn instructierecht. Oftewel: een werkgever mag op grond van zijn instructierecht van zijn personeel vragen dat een werknemer zich representatief gedraagt of daar de nodige aandacht aan besteedt. En daarbij past een opmerking over uiterlijk of haardracht. Werkgever kon daarmee geen verwijt worden gemaakt van het ontstane arbeidsconflict.