In de wet is expliciet bepaald dat werknemers recht hebben op scholing. Hoe dat in de praktijk precies vorm moet krijgen, is niet helemaal duidelijk. In ieder geval is het van belang dat de scholing noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Een opleiding volgen omdat een werknemer dat graag wil, maar die niet noodzakelijk is voor zijn werkzaamheden, valt dus niet onder de scholingsplicht.
Het gebeurt in de praktijk weinig dat een werknemer zijn werkgever aanspreekt op diens scholingsplicht. Het komt daarentegen wel geregeld voor, dat wanneer een werknemer zonder scholing zijn functie niet meer naar behoren kan vervullen, de werkgever krijgt tegengeworpen dat hij zelf voldoende heeft gedaan om zijn werknemer in staat te stellen de juiste scholing te volgen. Zo zal een werknemer op een ontslagverzoek vanwege de ongeschiktheid voor zijn functie, niet snel worden verweten dat hij niet aan de juiste scholing of kwalificaties voldoet. Het is immers de werkgever die een vergaande scholingsplicht heeft en zijn personeel in staat moet scholing en opleiding te volgen. In de rechtspraak is bepaald dat dit niet alleen betekent dat de werkgever moet zorgen voor vergoeding van de opleidingskosten, maar ook dat hij noodzakelijke organisatorische maatregelen moet treffen, zoals het bieden van studieruimte in de reguliere werktijd.
Uiteraard wordt van de werknemer zelf ook wel enige bereidheid verwacht, maar het zal sneller de werkgever verweten worden dat hij tekortschiet in zijn scholingsplicht, dan dat de werknemer wegens onbekwaamheid op straat kan worden gezet.
Deze column is ook gepubliceerd in Bedrijvig Alblasserwaard.