Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Begin augustus 2015 richtten twee kranen een enorme ravage aan in Alphen aan den Rijn, doordat zij omvielen tijdens het gezamenlijk hijsen van een brugdeel. De beide kranen stonden op pontons die in het water lagen bij de plek waar het brugdeel moest worden gemonteerd.
Een dergelijk incident leidt al snel tot wijzende vingers en tot aansprakelijkheidsvragen. Overigens is de kans op procedures in dit geval niet zo groot: de publiciteit over het ongeval brengt een onmiskenbaar afbreukrisico voor betrokkenen met zich mee.
Geluk bij een ongeluk is in dit geval dat onlangs in de jurisprudentie duidelijkheid is geschapen over het toepasselijk wettelijk regime. Er is immers het ‘gewone’ aansprakelijkheidsregime van Boek 6 BW. Daarnaast echter kent het vervoersrecht (Boek 8 BW) ook een aansprakelijkheidsregime dat geldt bij een schadevaring (kort gezegd: schade veroorzaakt door een schip). Het verschil hiertussen is onder meer gelegen in een kortere verjaringstermijn bij schadevaringen. Van belang is verder dat bij schadevaringen de scheepseigenaar in beginsel (mede) aansprakelijk is.
Bij ongevallen als in Alphen aan den Rijn is niet direct evident of het hier gaat om een schadevaring, of niet.
Bij ongevallen als in Alphen aan den Rijn is niet direct evident of het hier gaat om een schadevaring, of niet. Enerzijds is schade toegebracht vanaf een vaartuig. Anderzijds was sprake van werkzaamheden die niet direct ‘vaargebonden’ waren: het ging om stilstaande kranen die hetzelfde werk (in een andere omgeving) ook vanaf de wal hadden kunnen doen; de gebruikte pontons zijn juist bedoeld om een platform te creëren zodat ‘vastelandinstallaties’ in voorkomende gevallen ook vanaf het water kunnen werken.
Deze vraag heeft zich al eerder voorgedaan. Aan het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 november 2014, (ECLI:NL:HR:2014:3350 Liander/KWS) lag een casus ten grondslag die zich leende voor een afgewogen criterium. Er was namelijk sprake van leidingschade die was veroorzaakt door heiwerkzaamheden aan de oever, verricht vanaf een ponton. Daarbij werd zowel de eigenaar van het ponton aangesproken (krachtens een bepaling in het vervoersrecht), als ook de aannemer van het werk. De Hoge Raad oordeelde dat in de verhouding met de pontoneigenaar het vervoersrecht van toepassing was, en er dus sprake was van een schadevaring. In de verhouding met de aannemer speelde de ponton juridisch geen rol, en oordeelde de Hoge Raad om die reden dat hierbij het vervoersrecht geen toepassing vond. Het algemeen criterium dat de Hoge Raad formuleerde:
van schadevaring is sprake voor zover de aanwezigheid van het vaartuig (schip of ponton) ‘een rol speelt in de schadeveroorzaking die aan de vordering ten grondslag wordt gelegd.’
Terug naar Alphen aan den Rijn: was daar sprake van een schadevaring? Op het eerste gezicht wijst het HR-criterium op een duidelijk ‘ja’. Welke partij ook wordt aangesproken, in alle verhoudingen speelt mee dat de instabiele positie van de kranen op de bewegende pontons een rol speelde bij de schadeveroorzaking.