André Bussink
André Bussink
De rechter maakt opnieuw een einde aan een slapend dienstverband. Onder de gegeven omstandigheden oordeelt de rechter dat het in stand houden van een slapend dienstverband strijd oplevert met goed werkgeverschap.
Medio 2018 is de Wet compensatie transitievergoedingen aangenomen, die per 1 april 2020 van kracht zal worden. Werkgevers kunnen daardoor aanspraak maken op een vergoeding voor het bedrag dat zij bij het ontslag van hun zieke werknemer hebben betaald. Deze regeling is in het leven geroepen om een einde te maken aan zogenaamde slapende dienstverbanden.
Van een slapend dienstverband is sprake als een werkgever de arbeidsovereenkomst van een langdurig zieke werknemer in stand laat om zo te voorkomen dat een transitievergoeding moet worden betaald. Iedere werknemer heeft bij verlies van zijn baan immers recht op een transitievergoeding, ook een werknemer die na twee jaar ziekte kan worden ontslagen. Voor veel werkgevers is dat onverteerbaar. Nadat zij verplicht twee jaar lang het loon van een zieke werknemer hebben doorbetaald, zien zij zich ook nog eens geconfronteerd met het verplicht toekennen van een (soms forse) transitievergoeding. In de praktijk blijven veel van zulke dienstverbanden daarom in stand, zodat de zieke werknemer ziek in dienst blijft zonder aanspraak te kunnen maken op de transitievergoeding.
Er is regelmatig geprocedeerd over de vraag of werkgevers verplicht kunnen worden hun zieke werknemer na twee jaar ziekte te ontslaan, zodat zieke werknemers aanspraak kunnen maken op een transitievergoeding. De lijn in de rechtspraak was dat werkgevers niet verplicht konden worden om een slapend dienstverband te beëindigen. Over de eerste uitspraak die brak met deze lijn publiceerde het Nederlands Dagblad een artikel van de hand van mijn collega Steven Bergwerff.
Kort na deze uitspraak zijn door de kantonrechter te Roermond prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de vraag of werkgevers verplicht zijn om een slapend dienstverband te beëindigen.
Inmiddels blijkt dat rechters niet bang zijn om – vooruitlopend op het oordeel van de Hoge Raad en vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoedingen – een einde te maken aan slapende dienstverbanden. De volgende uitspraak is daar een actueel voorbeeld van.
Op 29 juli 2019 oordeelde de kortgedingrechter dat het in stand laten van de arbeidsovereenkomst van een langdurig zieke werknemer strijd oplevert met goed werkgeverschap.
Wat was er aan de hand?
De vrouwelijke werknemer was sinds 1984 werkzaam bij Menzis, voor het laatst in de functie van receptioniste. In 2015 is de werknemer wegens de ziekte dystonie volledig arbeidsongeschikt geraakt. Van enig zicht op verbetering of herstel is geen sprake. Werknemer heeft haar werkgever verschillende keren verzocht om het dienstverband met haar te beëindigen, maar zonder resultaat. Als haar arbeidsovereenkomst niet vóór 18 november 2019 eindigt, zal deze van rechtswege eindigen omdat de werknemer op die datum de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken. De werkgever is dan geen transitievergoeding verschuldigd. Kortom: het loont voor de werkgever om de werknemer tot die tijd ziek in dienst te houden.
Vordering
De werknemer vordert van de rechter dat deze Menzis beveelt om de arbeidsovereenkomst met haar op te zeggen met toekenning van een transitievergoeding van ruim 45.000 euro. De werknemer voert onder meer aan dat haar dienstverband volledig inhoudsloos is geworden, zij deze als knellend ervaart en het voortbestaan daarvan haar veel stress geeft. De werknemer stelt verder groot belang te hebben bij opzegging door Menzis, omdat zij dan aanspraak kan maken op de transitievergoeding. Door het dienstverband in stand te laten, zou Menzis in strijd handelen met het beginsel van goed werkgeverschap.
Verweer werkgever
Het voornaamste verweer van Menzis komt erop neer dat zij vindt dat het tot de beleidsvrijheid van een werkgever hoort om de arbeidsovereenkomst met een werknemer al dan niet op te zeggen. Ook stelt Menzis dat de transitievergoeding niet is bedoeld voor situaties waarin de arbeidsovereenkomst eindigt vanwege duurzaam volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Van transitie naar ander werk is immers geen sprake. Door Menzis te verplichten het slapende dienstverband op te zeggen, en daarmee te verplichten de transitievergoeding te betalen, wordt volgens Menzis oneigenlijk gebruik gemaakt van de compensatieregeling.
Oordeel rechter
De rechter overweegt dat wanneer de wetgever met invoering van de Wet compensatie transitievergoedingen heeft beoogd dat werkgevers slapende dienstverbanden steeds zullen opzeggen, het voor de hand had gelegen dat de wetgever dat in de wetgeving of in daarbij behorende toelichting tot uitdrukking had kunnen brengen. Nu dit ontbreekt leidt de rechter hieruit af dat een verplichting tot opzeggen dan ook niet (te) snel mag worden aangenomen. Dat neemt niet weg dat onder omstandigheden het niet opzeggen van de arbeidsovereenkomst en daarmee samenhangend het niet uitbetalen van de transitievergoeding in strijd kan zijn met wat van een goed werkgever verwacht mag worden. Volgens de kortgedingrechter is in dit geval sprake van dergelijke omstandigheden.
De rechter weegt onder meer mee dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is, dat de kans op verbetering of herstel van de werknemer is uitgesloten en dat de werknemer leeft in een groot (sociaal) isolement. Onder deze omstandigheden heeft de werknemer belang bij het aanspraak kunnen maken op een transitievergoeding. De werkgever wordt daarom veroordeeld om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en om de transitievergoeding van ruim 45.000 euro te betalen.
Kortom, specifieke omstandigheden kunnen voor de rechter aanleiding zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat werkgevers in beginsel niet verplicht zijn om slapende dienstverbanden te beëindigen.