In de praktijk komt het regelmatig voor dat bij contracten tussen particulieren onderling in de overeenkomst een boetebeding is opgenomen. Een mooi voorbeeld daarvan is de standaard NVM-koopovereenkomst, die gebruikt wordt voor de koop en verkoop van een woning. In deze overeenkomst is (meestal) bepaald dat koper een boete van 10% van de koopprijs verbeurt als hij de woning niet afneemt en ook geen gebruik heeft gemaakt van het opgenomen financieringsvoorbehoud. Voor de koper is dit een ‘prikkel’ om de woning ook daadwerkelijk af te nemen en voor de verkoper een manier om ervan verzekerd zijn dat eventuele schade is gedekt als de koper onverhoopt de woning toch niet afneemt.
Het komt voor dat een verkoper onevenredig wordt bevoordeeld met kunnen inroepen van het boetebeding. Bijvoorbeeld doordat dat hij nauwelijks schade heeft geleden en zijn woning ook weer snel kan doorverkopen aan een ander. In dat geval heeft hij enerzijds zijn woning verkocht en anderzijds ook een (aanzienlijk) boetebedrag van de koper ontvangen. Als de koper vervolgens vindt dat de boete daardoor te hoog is, kan hij naar de rechter stappen met het verzoek om deze boete te matigen. Een rechter zal deze boete vervolgens matigen indien ‘de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. De vraag is echter hoe stringent een rechter deze maatstaf toetst.
In 2007 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechter een boetebeding in overeenkomsten tussen professionele partijen niet snel mag matigen. De rechter moet zeer terughoudend gebruik maken van zijn ‘matigingsbevoegdheid’. Hij mag een boete pas matigen als ‘deze in gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt’. Uit de rechtspraak blijkt dat een rechter daarom een boete niet snel zal matigen. Onduidelijk was of deze strenge maatstaf ook geldt voor een boetebeding die is opgenomen in een overeenkomst tussen particulieren.
Recentelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechter in beginsel geen verschil moet maken tussen het matigen van een boete in een overeenkomst tussen particulieren en die in een overeenkomst tussen professionele partijen. De rechter moet dezelfde maatstaf hanteren, hoewel hij wel rekening mag houden met de hoedanigheid van partijen. In ieder geval was – aldus de Hoge Raad – de boete in de standaard NVM-overeenkomst in het specifieke geval niet voor matiging vatbaar. Ondanks dat de verkopende partij nagenoeg geen schade had geleden.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad is opnieuw bevestigd dat een contractuele boete in een overeenkomst, niet snel voor matiging in aanmerking komt. Degene die de boete is verbeurd, zal moet aantonen dat hij door deze boete onevenredig is benadeeld. In de praktijk zal daarvan niet snel sprake zijn. Het gevolg is dan ook dat een particulier vooraf goed moet nadenken over de vraag of hij een contractuele boete in de overeenkomst wil laten opnemen. De gedachte dat het ‘zo’n vaart niet zal lopen’, is in die situatie naïef en kan achteraf voor een financieel vervelende situatie zorgen. Als het namelijk achteraf toch misgaat waardoor de boete is verbeurd, is de kans groot dat de rechter de boete niet zal matigen.
Een gewaarschuwd mens telt dan ook voor twee!