De afbeelding houdt geen direct verband met de besproken casus.
Al diverse keren heb ik geschreven over de invoering van de franchisewet per 2021. Daarbij sloot ik af met de gedachte dat de wet zijn schaduw vooruit zou kunnen werpen en rechters al voordat de wet (volledig) van toepassing is, zich erdoor laten inspireren. Zo dacht de Amsterdamse voorzieningenrechter er kennelijk ook over toen hij Blokker in het ongelijk stelde ten opzichte van een franchisenemer en daarbij al de nieuwe Franchisewet in zijn oordeel betrok.
Wat was er gebeurd?
Franchisenemer was in 2017 een franchiseovereenkomst aangegaan met de Blokker. Uiteraard waren bij aanvang van de overeenkomst flinke investeringen nodig, maar daar bleef het niet bij. Blokker wilde namelijk een nieuwe look & feel introduceren en daarom moesten alle winkels uiterlijk eind 2019 verbouwd zijn. Franchisenemer zag dat niet zitten, want hij had net een fikse investering achter de rug. Blokker gaf daarom aan dat eind 2019 ook een optie was of zoveel eerder als dat financieel mogelijk was.
Een financiële meevaller kwam er niet en sowieso vond de franchisenemer al snel dat Blokker zijn afspraken niet nakwam. Daarom werd al in 2018 de overeenkomst tegen het einde van de looptijd (2022) opgezegd. Dat riep natuurlijk wel de vraag op wat er moest gebeuren met de hiervoor besproken investering. Franchisenemer had uiteraard geen zin om nog iets te investeren in een winkel waarvan hij afscheid ging nemen en was bovendien van mening dat investeren alleen verplicht was als daar financieel ruimte voor was. Blokker vond dat er heldere afspraken waren gemaakt en slechts uitstel was verleend. Bovendien was er wel financiële ruimte, mits de investering werd uitgesmeerd over een tweede franchisecontractsperiode van nog eens 5 jaar.
Omdat franchisenemer de verbouwing hoe dan ook niet wilde uitvoeren zegde Blokker het contract uiteindelijk op. Daarop eiste franchisenemer een (voorschot op de) schadevergoeding wegens een onregelmatige opzegging door Blokker. Volgens franchisenemer was er geen opzeggingsgrond, want was zij niet verplicht tot de verbouwing.
Het oordeel
Gelukkig voor franchisenemer trof hij een kritische rechter die al uitkeek naar de aankomende franchisewet. De voorzieningenrechter stelde vast dat uit de gemaakte afspraken weliswaar bleek dat Blokker slechts uitstel verleende voor de verbouwing, maar tegelijkertijd dat er geen duidelijkheid was gegeven over de kosten en de omvang van die verbouwing. Het had volgens de rechter wel op de weg van Blokker gelegen om zo’n afspraak – met zulke verregaande (financiële) consequenties – helder vast te leggen. Helemaal omdat Blokker op de hoogte was van de financiële situatie bij de franchisenemer.
Daarbij vond de rechter steun in de aankomende franchisewet. Daarin wordt uitgegaan van de situatie dat – net als nu als het geval is – de franchiserelatie wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid en franchisegever daarom zich als goed franchisegever tegenover de franchisenemer moet gedragen. Dat brengt mee dat Blokker zich anders had moeten opstellen.
Ten tweede refereerde de rechter aan de informatieplicht die een franchisegever straks heeft en onder andere inhoudt dat voor het sluiten van de overeenkomst de franchisegever inzicht geeft over de financiële positie van franchisenemer. Blokker had dat nagelaten. Uiteindelijk leidde o.a. deze oordelen ertoe dat Blokker werd veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding.
Conclusie
Kortom: de franchisewet werpt zijn schaduw dus al wel degelijk vooruit. Indien u nog niet klaar bent voor de franchisewet of u zich afvraagt of dat het geval is, dan blijkt uit het bovenstaande dat het de hoogste tijd is. Zit u juist met een bestaande franchiseovereenkomst in uw maag die vanaf 2021 waarschijnlijk niet meer gesloten kan worden, dan hebt u nu misschien al meer mogelijkheden dan u denkt.
Vanaf 1 januari 2021 treedt de nieuwe franchisewet in werking. Bent u daar al klaar voor? Laat ons een check doen.