Blog
Een convenant kan (deels) vernietigd worden als achteraf gezien blijkt dat een van partijen voor meer dan een kwart zijn benadeeld. Als de man of vrouw in kwestie erin slaagt om dat te bewijzen, wordt vermoed dat diegene heeft ‘gedwaald’ omtrent de waarde van de goederen en/of de hoogte van schulden. Uit een recente zaak volgt dat het inkomensbegrip in huwelijkse voorwaarden in dit kader een belangrijke rol kan spelen.
De feiten van deze zaak waren als volgt. De betreffende partijen waren in 1994 getrouwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin in een periodiek verrekenbeding was opgenomen. In een ideale wereld hadden de ex-echtgenoten ook daadwerkelijk periodiek de overgespaarde inkomsten met elkaar gedeeld, omdat dit dus zo volgde uit hun huwelijkse voorwaarden. Het periodiek verrekenbeding was echter nooit uitgevoerd (zoals in de meeste gevallen). Toen partijen in 2014 gingen scheiden, legden zij in een echtscheidingsconvenant vast dat de vrouw om die reden nog een vordering had op de man van 2,5 ton.
Enige tijd later kreeg de vrouw echter het gevoel dat zij er financieel gezien toch wel wat bekaaid vanaf was gekomen met de gemaakte afspraken. Zij beriep zich er daarom op dat de verrekening, zoals volgde uit het echtscheidingsconvenant, moest worden vernietigd. De vrouw wilde dit aantonen aan de hand van een nieuwe berekening, waarin zij onder meer had opgenomen dat het vermogen in de holding van de man moest worden verrekend. Deze holding was tijdens het huwelijk opgericht en de man was enig eigenaar van de aandelen in de holding.
De vraag waar de rechtbank zich (onder meer) over moest buigen, was allereerst de volgende: vallen de winsten in de holding onder het inkomensbegrip van de huwelijkse voorwaarden? Dus: is de winst inkomen dat verrekend had moeten worden?
Als eerste, logische, stap kijkt de rechtbank naar de definitie die in de huwelijkse voorwaarden gehanteerd wordt voor het te verrekenen inkomen. Huwelijkse voorwaarden kunnen echter niet altijd uitkomst bieden in dit soort situaties, zo ook in deze casus niet. Het inkomensbegrip was namelijk niet toegespitst op een bepaald soort inkomen en ook over de onderneming van de man werd in dit kader niets in de huwelijkse voorwaarden vermeld. In principe kunnen ondernemingswinsten dus onder het inkomensbegrip vallen in deze huwelijkse voorwaarden, want ze worden niet uitgesloten.
De rechtbank vindt dit laatste echter te kort door de bocht en gaat te rade bij partijen zelf: waarom hebben zij de huwelijkse voorwaarden gesloten en wat is daarmee beoogd? De vrouw verklaart dat ze zich weinig meer weet te herinneren van het gesprek bij de notaris over de huwelijkse voorwaarden, maar de man weet meer te vertellen. Hij verklaart dat hij mede-eigenaar was van een familiebedrijf toen hij met de vrouw trouwde en dat het uitdrukkelijk de bedoeling was dat zijn huwelijk het familiebedrijf niet in gevaar zou brengen. Om die reden zijn volgens hem dan ook de huwelijkse voorwaarden gemaakt. Daarnaast verklaart hij dat ondernemingswinsten in het bedrijf bleven om vernieuwingen te kunnen financieren en dat hij als mede-eigenaar niet zelfstandig kon bepalen of er winst werd uitgekeerd.
De rechtbank volgt de man en is van oordeel dat het de bedoeling van partijen is geweest dat niet-uitgekeerde winsten in de onderneming van de man moesten blijven. Deze winsten hoeven dus niet verrekend te worden met de vrouw. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw niet heeft bewezen dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld en dus dat de huwelijkse voorwaarden niet vernietigd worden.
Het blijkt wel dat de vraag of de vastgelegde verrekening van vermogen vernietigd kan worden, behoorlijk ingewikkeld kan zijn. Het is dan ook van groot belang dat in een eerder stadium, bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding, door beide partijen gedegen juridisch en financieel advies wordt ingewonnen. Dat kan voorkomen dat een van partijen nadien het gevoel krijgt dat hij of zij is benadeeld.