Feiten liggen gevoelig. Feiten als legitimatie van zo'n ingrijpende beslissing als een uithuisplaatsing kunnen al snel als volstrekt subjectief door de ander worden ervaren. In het jeugdrecht vinden vaak discussies plaats over 'bewijzen'.

Het civiele bewijsrecht is van toepassing op verzoekschriftprocedures, enkele uitzonderingen daargelaten. Jeugdrechtprocedures verlopen doorgaans via de route van het verzoekschrift en qua bewijsvoering gelden dan ook de algemene regels van het bewijsrecht. Nu zijn 'bewijs' en 'feit' vrij beladen termen in het jeugdrecht. Ik denk aan opmerkingen in de trant van: 'Ik heb twee dozen vol aantekeningen gemaakt waarmee ik kan bewijzen dat mijn ex een slechte vader is'. Of: 'De gezinsvoogd zei in de rechtbank heel wat anders dan bij ons thuis. Ik heb haar toen stiekem opgenomen, daarmee kan ik bewijzen dat ze liegt'. Feiten liggen evengoed gevoelig. Feiten als legitimatie van zo'n ingrijpende beslissing als een uithuisplaatsing kunnen al snel als volstrekt subjectief door de ander worden ervaren. Ziedaar het debat over waarheidsvinding in het jeugdrecht.

Hieronder bespreek ik twee recente uitspraken van de kinderrechter waarin de bewijsvoering centraal staat.

Niet de moeder moet bewijzen dat ze gezag kan dragen

De rechtbank Rotterdam benadrukte in een zaak waarin de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot gezagsbeëindiging van moeder had gedaan de algemene regel dat wanneer een partij zich beroept op rechtsgevolgen van bepaalde betwiste feiten, die partij het bewijs van die feiten moet aandragen.

De rechtbank leidt uit deze bewijsregel – kort gezegd – het volgende af:

'Als de moeder het gezag over haar kinderen niet meer kan dragen en als de moeder dat betwist, is het aan de Raad haar standpunt te onderbouwen. Het is niet de moeder die moet bewijzen dat ze wel dat gezag kan dragen. Desgevraagd dient zij wel haar medewerking te verlenen aan een dergelijk onderzoek.'

Als rode draad door deze beschikking van de rechtbank loopt een persoonlijkheidsonderzoek bij moeder dat nooit van de grond is gekomen. Moeder krijgt de opdracht zorg te dragen voor een dergelijk onderzoek maar 1,5 jaar lang komt hier niets van terecht (ze heeft geen financiële middelen). De rechtbank begrijpt ook niet goed waarom de focus op een persoonlijkheidsonderzoek ligt, terwijl een KSCD (Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek) een veel completer beeld kan bieden (de interactie tussen gezinsleden wordt bijvoorbeeld geobserveerd). De rechtbank vat dit als volgt samen:

'Zowel de Raad als de GI, als professionele partijen, konden weten dat een enkelvoudig PO, door de moeder te organiseren, ondanks haar toezeggingen waarschijnlijk niet van de grond zou komen en niet zou kunnen opleveren wat men wilde weten, namelijk of deze moeder voor deze kinderen kan zorgen en hen kan opvoeden. Die situatie heeft de GI - en later ook de Raad - laten voortduren.'

De Raad en de GI beredeneren dat moeder haar toezegging een PO te doen afnemen niet is nagekomen. Zij heeft dus niet kunnen aantonen dat zij voor de kinderen kan zorgen en nu is het daarvoor te laat. De rechtbank echter, wijst het verzoek van de Raad af omdat niet aan de wettelijke criteria voor gezagsbeëindiging is voldaan:  

'… niet met zekerheid (kan) worden gesteld dat deze moeder, nog binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn, in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen te dragen. Evenmin kan worden gesteld dat zij daartoe wel in staat zal zijn.'

Conclusie: Het is aan de Raad om te onderbouwen dat moeder niet in staat zal zijn tot gezagsuitoefening en niet aan moeder om het tegendeel te bewijzen.

Stiekeme geluidsopnames

Geluidsopnames zijn ook zo’n heikel onderwerp. Buiten dat het niet sjiek is om stiekem gesprekken op te nemen, kan het ook nog eens worden bestempeld als onrechtmatig verkregen bewijs. Dit bleek uit een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden. In deze zaak draait het om een uithuisplaatsing van de kinderen bij vader die moeder wil terugdraaien. Relevant voor het bewijsrecht is een opname en een uitwerking van een gesprek dat bij de moeder in de huiskamer door de jeugdbeschermer is gevoerd. De jeugdbeschermer was niet op de hoogte van het feit dat het gesprek bij de moeder werd opgenomen. Een deel van de opname betreft een vertrouwelijk gesprek van haar met een van de kinderen toen de andere aanwezigen in de woning van de moeder, onder wie ook de moeder, de kamer hadden verlaten. Als reden wordt aangevoerd dat de jeugdbeschermer weigerde bepaalde besproken zaken te bevestigen.

Het hof oordeelt dat dit gesprek buiten beschouwing moet worden gelaten. Moeder heeft in strijd met de wet gehandeld:

'Gelet op het bepaalde in artikel 139a (strafbaar stellen stiekem afluisteren) en 139e onder 3 (strafbaar stellen van het aan anderen ter beschikking stellen van de stiekem gemaakte opname) van het Wetboek van Strafrecht bevat deze bijlage onrechtmatig verkregen bewijs.'

Bewijs kan in principe door alle middelen worden geleverd, maar het is de rechter die het bewijs waardeert.

De hoofdregels over geluidsopnames in het jeugdrecht nog eens op een rijtje: een geluidsopname maken is toegestaan als degene die opneemt zelf aan het gesprek deelneemt. Toestemming van de gesprekspartner is geen vereiste. Wel mag er vanwege de bescherming van de privacy niet gesproken worden over andere personen. Als de opnemer niet deelneemt aan het gesprek is de opname wel onrechtmatig. De rechter kan ervoor kiezen om onrechtmatig bewijs mee te nemen in zijn oordeel, maar in bovenstaand geval deed de rechter dit dus niet.

Mijns inziens een steun in de rug voor jeugdzorgwerkers die maar al te vaak worden geconfronteerd met stiekeme geluidsopnames.

Deel dit artikel

Expertises