Jaco van den Brink

Wie een afspraak maakt, moet die nakomen. Wie geen afspraak maakt, niet. Wie bijna een afspraak maakt, kan echter ook bepaalde verplichtingen hebben. Hierover verschijnt veel jurisprudentie. Ook de afgelopen weken en maanden lieten weer nieuwe uitspraken zien. In sommige gevallen lag aan de onderhandelingen reeds een raamcontract/intentieovereenkomst ten grondslag, in andere gevallen niet. Uit de hieronder genoemde uitspraken blijkt dat dit van grote invloed is op de vraag wanneer onderhandelingen mogen worden afgebroken.

Hieronder allereerst twee uitspraken, gewezen nadat een partij onderhandelingen afbrak die werden gevoerd op basis van een onderliggend contract. Geoordeeld werd dat de afbrekende partij schadeplichtig was. Vervolgens twee uitspraken waarin partijen hadden onderhandeld zonder contractuele verplichting hiertoe. Afbreken was in die gevallen wel geoorloofd.

In sommige gevallen lag aan de onderhandelingen reeds een raamcontract/intentieovereenkomst ten grondslag, in andere gevallen niet. Uit de hieronder genoemde uitspraken blijkt dat dit van grote invloed is op de vraag wanneer onderhandelingen mogen worden afgebroken.

Gerechtshof Amsterdam d.d. 24 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1021

Sprake was van een contractuele verplichting om ‘te goeder trouw’ met elkaar over een project in onderhandeling te treden. Dit verklaart waarom het Hof de gedraging van de woningstichting aan een veel strengere toets onderwerpt, dan de standaardmaatstaf uit de jurisprudentie omtrent afgebroken onderhandelingen. Deze komt erop neer dat afbreken in beginsel elke partij vrij staat, tenzij dit in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. Daarvan kan met name sprake zijn wanneer bij de andere partij het vertrouwen was gewekt dat partijen ‘er wel uit zouden komen’.

Vermoedelijk zou het gedrag van de woningstichting volgens deze maatstaf nog aanvaardbaar zijn geweest. Nu echter reeds eerder was afgesproken dat partijen ‘te goeder trouw’ met elkaar in overleg zouden treden, ziet het Hof reden tot schadevergoeding. Opvallend is daarbij hoezeer het gedrag van de woningstichting in context wordt geplaatst. Deze partij had namelijk niet zozeer eenzijdig ‘de stekker eruit getrokken’. Niettemin oordeelt het Hof dat deze partij het afbreken van de onderhandelingen had veroorzaakt door het eisen van te grote concessies.

Rechtbank Den Haag d.d. 5 februari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2396

In dit kort geding werd eveneens geoordeeld dat de afbrekende partij verplicht was door te onderhandelen. Dit omdat er reeds een intentieovereenkomst lag, waarin onder meer project en prijs reeds genoemd stonden, waarom het Hof oordeelde dat over de essentialia reeds overeenstemming bestond (een rompovereenkomst), hetgeen in beginsel een verplichting tot dooronderhandelen schept. Dat één der partijen (niet de afbrekende partij) de prijs enigszins ter discussie trachtte te stellen, stond hieraan volgens de Rechtbank kennelijk niet in de weg, wellicht omdat niet gebleken was dat de voorgestelde prijsverandering voor die partij een ‘breekpunt’ was.

Gerechtshof Amsterdam d.d. 3 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:187

Deze onderhandelingen betroffen de beëindiging van een huurovereenkomst. Er was dus tussen partijen wel een contract, maar dit bevatte geen (impliciete) onderhandelingsverplichting. De huurder mocht de beëindigingsonderhandelingen afbreken zonder een vergoeding aan haar verhuurder verschuldigd te zijn.

Rechtbank Noord-Nederland d.d. 8 april 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1723

Hier was onderhandeld over mogelijke samenwerking in een nieuw op te richten vennootschap. Er lagen op enig moment concepten van statuten en aandeelhoudersovereenkomst. Dat wilde echter niet zeggen dat de eisende partij hieraan het vertrouwen mocht ontlenen dat de samenwerking tot stand zou komen. Afbreken was voor de andere partij dan ook geoorloofd.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises