Blog
Vanaf 1838 geldt in Nederland de algehele gemeenschap van goederen als basisstelsel en daar komt na bijna 200 jaar verandering in, nu het wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen naar verwachting per 1 januari 2017 in werking zal treden. Dit betekent een grote omslag in het huwelijksvermogensrecht, die ook gevolgen heeft voor de accountancy en de financiële adviespraktijk.
Kort gezegd komt het wetsvoorstel erop neer dat het vermogen dat partners voorafgaand aan hun het huwelijk hebben, buiten de gemeenschap blijft, evenals de tijdens het huwelijk ontvangen erfenissen en giften. De gedachte hierachter is dat enkel hetgeen door inspanning van beide echtgenoten tijdens het huwelijk verworven wordt, aan beiden toekomt. Wat je voor het huwelijk al hebt, blijft van jou, denk bijvoorbeeld aan privévermogen (maar ook privéschulden), vermogen uit onderneming, erfenissen en giften. Je profiteert dus niet van het spaarsaldo dat door de partner is opgebouwd, anderzijds word je ook niet geconfronteerd met reeds bestaande schulden van je nieuwe echtgenoot (denk aan een studieschuld of een restschuld van een voorgaande woning). Er ontstaan dus drie vermogens: privévermogen partner één, privévermogen partner twee en de gemeenschap van goederen. Voor de praktijk impliceert dit dat het waarschijnlijk minder vaak nodig zal zijn om huwelijke voorwaarden te sluiten.
Voorhuwelijks vermogen van beide partners samen valt wél binnen de gemeenschap van goederen. Stel dat Maurice en Rhodé besluiten om samen een huis te kopen ter waarde van € 250.000. Maurice betaalt € 200.000 vanuit zijn eigen vermogen. Rhodé ontvangt € 50.000 van haar ouders. Dit bedrag wordt ook aangewend. Een half jaar later treedt het stel in het huwelijk. Na de huwelijkssluiting zijn beide partijen voor 50% eigenaar van de woning en schuldenaar voor 50% en dus niet Maurice voor 80% en Rhodé voor 20%. Wat dat betreft, verandert de nieuwe wet niets aan het recht op de onverdeelde helft binnen de gemeenschap van goederen.
Een voor accountants interessant punt is de vraag hoe het zit met de waardetoename van een onderneming die de ondernemer al had voor hij trouwde. In art. 1:95a (nieuw) BW is geregeld dat in zo’n geval een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid ten bate van de gemeenschap komt die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend.
Stel dat Maurice diverse supermarkten bezit en ieder jaar winst maakt. Rhodé helpt bij de administratie en zorgt voor de kinderen, waardoor Maurice zich volledig kan concentreren op zijn taken als ondernemer. Na 15 jaar huwelijk gaan Maurice en Rhodé uit elkaar en de onderneming is veel meer waard geworden. Rhodé zal dan aanspraak maken op de vergoeding van artikel 1:95a BW. Maar hoe deze vergoeding moet worden vastgesteld is nog volledig onduidelijk, evenals de vraag of ook het zorgen voor de kinderen een inspanning is die vergoed moet worden. Een ondernemer die een discussie over de vergoeding wil voorkomen, doet er goed aan om, net als vroeger, huwelijkse voorwaarden te maken en daarin het bedrijfsvermogen buiten iedere vorm van gemeenschap te houden.
Echtgenoten zullen goed moeten bijhouden wat er met hun gescheiden vermogens gebeurt. Stel dat Rhodé voorafgaande aan hun huwelijk voor haar Schoevers opleiding een flinke studieschuld van € 15.000,- heeft opgebouwd. Met de supermarkten van Maurice gaat het in een bepaald boekjaar voor de wind en Maurice biedt aan om de studieschuld van Rhodé af te betalen. Wanneer dit niet goed geadministreerd wordt, verwatert het afgescheiden vermogen. Maurice kan niet aantonen dat hij de studieschuld heeft afgelost en kan ook geen aanspraak maken op terugbetaling als het huwelijk strandt. Accountants en financieel adviseurs doen er goed aan dit soort aspecten te bespreken als hun klanten trouwen of er belangrijke vermogensverschuivingen plaatsvinden tijdens het huwelijk. Partners komen dan aan het einde van hun huwelijk niet voor onaangename verrassingen te staan.