Arjan Klaassen
Arjan Klaassen
De payroll- en detacheringsector keek er al reikhalzend naar uit: de langverwachte uitspraak van de Hoge Raad: vallen alle afspraken waarbij een derde partij een werknemer van een ander inleent nu onder het begrip uitzendovereenkomst of toch niet? Payrollers onderscheiden zich immers van uitzendbureau’s doordat ze als uitgangspunt de werknemer overnemen van zijn eigen werkgever en terug uitlenen, terwijl detacheerders vakbekwaam personeel in eigen dienst heeft en inzet bij derden.
Het antwoord op die vraag was van belang voor een aantal belangrijke punten. Zo moeten uitzendwerkgevers verplicht pensioen opbouwen bij de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP). Dit kan leiden tot grote naheffingen en forse financiële lasten. Een ander punt is de eventuele toepassing van de uitzend CAO in plaats van het kunnen hanteren van eigen regels.
De Hoge Raad heeft gekeken of het voor het verschil tussen uitzendbureau’s en andere uitleners uitmaakt of een partij zich echt als doel stelt om aanbod en vraag naar tijdelijke arbeid in de markt bij elkaar te willen brengen of niet. Als een partij deze zogeheten allocatiefunctie niet heeft, dan zou een wezenlijk kenmerk voor uitzendwerk ontbreken en de uitzendregelgeving dus niet van toepassing zijn.
De rechter vindt evenwel het wel of niet hebben van deze specifieke doelstelling niet relevant. In de wettekst wordt hier niet over gesproken, dus zodra een werkgever overwegend personeel beschikbaar stelt aan derden, is in principe sprake van een uitzendovereenkomst. Dat heeft voordelen en nadelen.
Het nadeel is de verplichte aansluiting bij een bestaand pensioenfonds, ongeacht de vraag of je als werkgever zelf je pensioenvoorziening had opgetuigd of niet. Dit gaat forse praktische problemen geven. De pensioenregeling van StiPP is toegesneden op de dynamiek van het traditionele uitzendwerk en sluit niet aan bij de praktijk van detacheerders.
Het voordeel lijkt de grote mate van flexibiliteit die uitzendovereenkomsten kenmerkt. In de nieuwe arbeidswet WWZ was deze flexibiliteit fors ingeperkt. Door de uitspraak van de Hoge Raad wordt flexwerk weer een nieuwe impuls gegeven. Payrollers zijn dan ook in juichstemming: personeel kan tot maximaal 5,5 jaar op tijdelijke contracten worden ingezet. Voor detacheerders is dit voordeel evenwel zeer beperkt. Zij zullen minder personeel aan zich kunnen binden als zij aan hun werknemers geen zekerheid kunnen bieden. Bovendien hebben zij weinig aan de ruimere ontslagmogelijkheden bij uitzendwerknemers: deze gunstige Ontslagregeling is voor hen niet van toepassing.
De Hoge Raad ziet deze kortsluiting voor de praktijk, maar is zelf niet bij machte deze op te lossen. Als rechter kan hij de wet niet veranderen, dus in de uitspraak roept de rechter minister Asscher daartoe dan ook expliciet op. Het wachten is nu dus op de reparatiewet zodat voor de ondernemingen die hun brood verdienen met uitleen van arbeid alsnog de punten op de i worden gezet.