Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Een faillissement is veelal een ramp voor contractspartners van degene die failliet gaat, met name voor schuldeisers. Alleen met harde zekerheden blijft er voor een schuldeiser nog iets over. Wanneer een faillissement ophanden is, heeft echter het alsnog treffen van maatregelen doorgaans weinig zin. Een schuldeiser die ‘snel nog even’ een pandrecht bedingt, of goederen ‘koopt’ (krijgt) ter compensatie, ziet zijn acties meestal door de curator even later onherroepelijk teruggedraaid.
Niettemin bleek uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 21 juni 2013 dat een maatregel die de bank had getroffen, vlak voor het faillissement van een garage, toch wel standhield. De bank bezat namelijk reeds een stil pandrecht op inventaris en voorraden. Voorafgaand aan het faillissement zegde de bank de kredietovereenkomst met de garage op, en ging het garagepand huren, zodat alle verpande zaken in de feitelijke macht van de bank kwamen. Het stil pandrecht werd hiermee een vuistpandrecht.
(Tussen haakjes moet ik hier wel opmerken dat een dergelijke ‘bodemverhuurconstructie’ sinds 2013 op wettelijke hobbels stuit. Dit werd nogal eens toegepast om te voorkomen dat de fiscus bij een faillissement alle zaken in bodembeslag kon nemen: de bodem was dan immers niet meer bij de failliet in gebruik. De gewijzigde Invorderingswet verplicht schuldeisers er echter toe om dergelijke handelingen vier weken van tevoren al aan te kondigen bij de Belastingdienst.)
Maar terug naar de hier besproken casus. De curator vond deze huurovereenkomst paulianeus en vorderde vernietiging. Voor het Hof en in cassatie werd de rechtsstrijd vooral gevoerd over de vraag of de bank met deze handeling andere schuldeisers had benadeeld, of niet. Dit was namelijk afhankelijk van de vraag hoe alternatieve scenario’s gedacht moesten worden. De Hoge Raad gaat echter geheel aan deze vraag voorbij.
Eenvoudigweg stelt de Hoge Raad vast dat het omzetten van een stil pandrecht in een vuistpandrecht, een feitelijke handeling is, en geen rechtshandeling. Dat brengt de maatregel van de bank buiten het bereik van de vernietigbare pauliana.
Is deze transformatie van een pandrecht werkelijk geen rechtshandeling? Gelet op de verschillen in bevoegdheden die in bepaalde situaties aan de stille resp. de vuistpandhouder toekomen (bij beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever, bij bodemrecht van de fiscus), is verdedigbaar dat deze omzetting wel degelijk rechtsgevolg heeft, en ook daarop is gericht.
Hoe het zij, het arrest kan schuldeisers die een faillissement van de schuldenaar zien aankomen, in bepaalde gevallen uitkomst bieden – en dat is positief.