Blog
Iedere opdrachtgever mag verwachten dat de uitvoering van zijn opdracht naar wens en tevredenheid gebeurt. Bij een aannemingsovereenkomst volgt deze verwachting niet alleen uit eventuele afspraken die partijen hierover hebben gemaakt, maar ook de eisen van ‘goed en deugdelijk werk’. De eisen van goed en deugdelijk werk vormen een juridische norm die niet met zoveel woorden in de wet is opgenomen, maar wel altijd van toepassing is, zelfs als partijen deze norm niet expliciet afspreken. Deze eis geldt in alle gevallen als minimale kwaliteitsnorm en daarom is ze van groot belang voor de bouwpraktijk.
Een werk moet voldoen aan bepaalde technische en bouwkundige eisen, dat staat voorop. Maar ook esthetische aspecten spelen zonder meer een rol. De vraag is echter of het redelijk is een vermeend gebrek te verhelpen als het gebrek uitsluitend esthetisch van aard is. De rechtspraak laat zien dat bij esthetische gebreken per geval bekeken wordt of al dan niet sprake is van goed en deugdelijk werk.
Volgens artikel 7:759 van het Burgerlijk Wetboek moet een aannemer gebreken herstellen – binnen een redelijke termijn – in het geval hij daarvoor aansprakelijk is. Als herstel onredelijk bezwarend is, bijvoorbeeld omdat de kosten voor herstel niet in verhouding staan tot het belang van de opdrachtgever, kan de rechter echter besluiten dat de opdrachtgever eventueel genoegen moet nemen met een schadevergoeding.
De uitzondering dat herstel mogelijk onredelijk bezwarend is, komt vaak aan de orde wanneer sprake is van een zuiver esthetisch gebrek. Juist dan is het al snel niet redelijk om de opdracht te herstellen of opnieuw uit te voeren; een schadevergoeding is dan meer op zijn plaats. Bij de beantwoording van deze vraag komt het sterk aan op de omstandigheden en het oordeel van de rechter of de arbiter in het concrete geval. Uitgangspunt is dat, zeker wanneer de kosten van vervanging buitensporig hoog zijn, herstel niet redelijk en billijk geacht wordt door de rechter (Rb. Gelderland 19 juli 2016). Maar het is daarentegen ook weer niet zo dat herstel nooit aan de orde kan zijn als herstel enkel en alleen uit esthetisch oogpunt bezien wenselijk zou zijn (Rb. Midden-Nederland 29 juli 2015).
Tussen deze twee uitgangspunten is het aan de rechtspraak om in ieder concreet geval een oordeel te vellen. Hiertoe moet eerst worden bepaald of sprake is van een esthetisch gebrek en in de tweede plaats welke consequentie dat heeft. Een korte duiding van de meest recente rechtspraak op dit gebied laat al snel zien dat de uitkomsten zeer uiteenlopend zijn. Zo werden enerzijds de verkleuring van het staalwerk van balkonleuningen (RvA 16 februari 2016, nr. 35.329) en een hoogteverschil van 15 mm in een keukenvloer (Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016) wel als esthetische gebreken aangewezen, terwijl aan de andere kant het voegwerk in een schoorsteen dat qua kleurstelling slechts fractioneel afweek en dat in de loop van de tijd door natuurlijke vervuiling zou verdwijnen (RvA 7 juli 2015, nr. 80.793) en het kleurverschil bij een deur dat inherent was aan het gekozen materiaal (hout afgewerkt met een eiken edelfineerlaag)niet als een schending van de eis van goed en deugdelijk werd gekwalificeerd (RvA 31 oktober 2014, nr. 34.902).
Vanwege de grote rol voor individuele beoordelingen zijn conclusies ten aanzien van esthetische gebreken slechts voorzichtig te trekken. Van gebreken op het gebied van kleur zou bijvoorbeeld voorzichtig gezegd kunnen worden dat bij onderling afwijkend kleurverschil vervanging eerder geboden is, maar dat vervanging weer niet voor de hand ligt wanneer kleurverschil inherent is aan het gekozen materiaal of de verwachting is dat het kleurverschil in de loop van de tijd zal verdwijnen. Het uiteindelijke oordeel zal echter afhangen van alle omstandigheden van het geval tezamen. Daarbij is overigens ook niet uitgesloten dat enkel een subjectief gevoel van waardevermindering bij een esthetisch gebrek, evengoed voor vergoeding in aanmerking kan komen (RvA 5 december 2001, nr. 23.563).
Afhankelijk van de mate waarin sprake is van een esthetisch gebrek en de ernst van deze afwijking voor partijen en eventuele derden, bestaat aanleiding om de tekortkoming al dan niet en op enigerlei wijze weg te nemen. Redelijkheid en billijkheid spelen daarbij een grote rol. Herstel of vervanging kan bij zuiver esthetische gebreken mogelijk al snel als te bezwaarlijk worden gezien; het geheel of gedeeltelijk ontbinden van de overeenkomst of het vorderen van een schadevergoeding ligt dan mogelijk meer voor de hand. Hoewel de schade bij esthetische gebreken vaak moeilijk te bepalen valt, kan in dat geval aan de hand van een billijke schatting de geprobeerd worden de hoogte van een schadevergoeding te bepalen die zoveel mogelijk recht doet aan de gerechtvaardigde belangen van alle partijen.