Erhard Koekoek
Erhard Koekoek
De rechtbank Den Haag sprak op 19 november het faillissement uit van een franchisenemer van KFC. Volgens franchisenemer maakt KFC misbruik van die bevoegdheid, omdat KFC zichzelf op deze manier in de gelegenheid wilde stellen de restaurants tegen liquidatiewaarde te kopen. Bovendien had KFC een kandidaat-koper niet goedgekeurd, zodat volgens franchisenemer sprake was van schuldeisersverzuim bij KFC. De rechtbank ging daar niet in mee en verklaarde franchisenemer in staat van faillissement.
De zaak leek vrij eenvoudig. Franchisenemer erkende namelijk in de faillissementsprocedure meerdere franchisevergoedingen en marketingvergoedingen niet te hebben voldaan. Daarnaast was er sprake van steunvorderingen van de belastingdienst en het Pensioenfonds Horeca & Catering. Kortom, alle ingrediënten waren aanwezig voor het rechterlijke oordeel dat franchisenemer “in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen”.
Franchisenemer deed echter enkele (wanhoops)pogingen om het ongunstige tij te keren. Zij stelde allereerst dat KFC in schuldeisersverzuim zou verkeren. Immers, franchisenemer was van plan de activa in haar restaurant te verkopen en van deze verkoopopbrengst zou de vordering van KFC kunnen worden betaald. Volgens franchisenemer werd dat echter geblokkeerd, doordat KFC de twee kandidaat-kopers niet wilde goedkeuren.
De rechtbank oordeelt echter dat voor schuldeisersverzuim nodig is dat de franchisenemer bereid is en in staat is na te komen. Tijdens de mondelinge behandeling had franchisenemer echter erkend dat zij niet in staat was de vordering te voldoen. Van schuldeisersverzuim bij KFC kan dan geen sprake zijn, aldus de rechtbank.
Franchisenemer voerde ook aan dat KFC zelf actief verhindert dat franchisenemer haar schuld voldoet. Een faillissement zou bovendien de verkoop van het restaurant tegen marktwaarde onmogelijk maken en leiden tot enorme kapitaalvernietiging. KFC kon haar gerechtvaardigd belang bij betaling ook bereiken door de verkoop van het restaurant aan één van de kandidaat-kopers toe te staan.
KFC verwijst daarop naar de franchiseovereenkomst, waar staat dat franchisegever in kennis zal worden gesteld van de concept-koopovereenkomst. KFC stelde dat zij nooit een concept-koopovereenkomst met de twee kandidaat-kopers had ontvangen, zodat zij om die reden ook geen kandidaat heeft goedgekeurd. Franchisenemer lijkt vervolgens met de mond vol tanden te staan, omdat dit blijkens het vonnis verder ook niet wordt betwist. Evenmin was geprobeerd alsnog snel de goedkeuring van KFC te verkrijgen. De rechtbank wijst dus ook snel dit beroep op de redelijkheid en billijkheid af.
Tot slot beroept franchisenemer zich op misbruik van bevoegdheid. KFC zou het faillissement namelijk aanvragen met geen ander doel dan om de restaurants door haar tegen liquidatiewaarde te kunnen opkopen. Hoewel dit op zichzelf wel een doel kan zijn van franchisegever, oordeelt de rechtbank dat deze enkele stelling van franchisenemer nog geen misbruik van bevoegdheid oplevert. In faillissement wordt namelijk een onafhankelijke curator benoemt die tot taak heeft de belangen van alle schuldeisers te dienen. Ook dient de curator de restaurants (het vermogen van franchisenemer) tegen een zo hoop mogelijke prijs te gelde te maken.
Deze zaken vormen dus een voldoende waarborg tegen de vrees dat KFC er op uit zou zijn om zich ten koste van mogelijk andere schuldeisers te bevoordelen. Nu aan alle vereisten voor een faillissement is voldaan, spreekt de rechtbank vervolgens ook direct het faillissement uit.
Hoewel ik begrijp dat franchisenemer te kort door de bocht gaat met de kale stelling dat KFC de restaurant slechts wil opkopen tegen liquidatiewaarde, vind ik de verwijzing van de rechter naar de curator en de bescherming van andere schuldeisers wat beperkt. De belangen van de franchisenemer zelf worden hierbij immers buiten beschouwing gelaten.
Franchisenemer wil juist voorkomen dat franchisegever te gemakkelijk het kapitaal van haar franchiseonderneming – en daarmee dus het belang van franchisenemer – kan vernietigen door een faillissement aan te vragen. Dat belang is een volkomen terecht belang. Wel is het dan aan franchisenemer om van het verwijt aan het adres van KFC meer en concreet werk te maken, hetgeen zij heeft nagelaten.
In dit geval had de rechtbank franchisenemer bovendien ook nog in de gelegenheid gesteld met een derde kandidaat-koper – die al wel door KFC was goedgekeurd – overeenstemming te bereiken. Dat mislukte echter, omdat de derde kandidaat-koper zich heeft terug getrokken, terwijl franchisenemer intussen al wel het bod van de derde-kandidaat had geaccepteerd. Of franchisegever daarbij mogelijk ook een rol heeft gespeeld, wordt helaas niet duidelijk.